Recensie: Aukelien Weverling – Onder duizend vlaggen
Op een genuanceerde manier gek worden
Hoe verhoud je je tot de ontwikkelingen in de huidige tijd? Moslimterrorisme, pandemieën, klimaatverandering, oorlogen, Black Lives Matter, polarisatie, rechtsextremisme: we krijgen nogal wat voor onze kiezen tegenwoordig. Wat stel je daar tegenover als individu? Zeker zo vlak voor de landelijke verkiezingen waarbij opnieuw een rechts-radicale, ondemocratische eenmanspartij de grootste dreigt te worden, is de neiging groot om wat te willen doen, daar wat tegenover te stellen. Of om helemaal niets te doen natuurlijk, apathisch af te wachten op wat komen gaat. Geen nieuws meer te kijken. Vechten of vluchten. Of bevriezen. In de nieuwe roman van Aukelien Weverling, Onder duizend vlaggen, heeft een jonge moeder iets gedaan. En daarna is ze gevlucht. Naar Avşa, een eiland in de Zee van Marmara, ten zuiden van de Turkse stad Istanbul. Daar waar de stedelingen in de zomer vakantie komen vieren en waar het de rest van het jaar verlaten en stil is.
‘Een klein credo voor onze tijd’ is de ondertitel van de roman en een soort geloofsbelijdenis is het wel. Of misschien wel een bekentenis. Frida Overveen, schrijver en journalist, zit dagelijks op een van de stranden van het eiland Avşa en overdenkt haar leven. Onderwijl ziet ze het leven op het Turkse eiland aan zich voorbij trekken. De zorgende vrouwen, de spelende kinderen. De toeristen, de Islamitische feestdagen en tradities. Ze neemt er ook aan deel, maar blijft wel een buitenstaander. Haar moeder was ooit naar Istanbul verhuisd, raakte bevriend met een vrouw van haar leeftijd en was zo voor het eerst op Avşa terecht gekomen. Beide vrouwen hadden een dochter die ook vriendinnen werden. Frida’s moeder was een shag rokende huismoeder die veel las en tijd had om haar enige dochter op te voeden, van alles bij te brengen en elke dag van school te halen. Wie in de jaren zeventig en tachtig opgegroeid is, herkent veel: langs de deuren met Sint-Maarten, schoolmelk uit lichtblauwe pakjes, in de zomer in de auto naar Frankrijk.
Als Frida zelf een kind krijgt, is die veilig en rustig aanvoelende tijd van haar jeugd voorbij. Het is 2014. Ze heeft het moeilijk met alle ellende en dreigingen in de wereld en vraagt zich tijdens haar zwangerschap af of het wel verstandig is een kind in die wereld te zetten. Weerklank vindt ze niet: ‘Ze noemden me somber en waarschuwden me dat de baby straks mijn gemoed zou kunnen voelen’. Vrijwel meteen na de bevalling van haar zoon wordt ze overspoeld door angst voor de wereld waarin hij terechtkomt.
Er waren zeeën om in te verdrinken en gebergten met duistere afgronden en grenzen waar je overheen kon gaan. En ik was er bang voor. Omdat er andere mensen waren in die wereld met messen in hun zak en pistolen in hun tas. Omdat er mensen waren bij wie het zomaar, vanuit het niets, knapte en dat je dan niks meer kon doen tegen de agressie die dat met zich meebracht. O, ik had er angst van. Van mens tegen mens, van land tegen land.
In het babyboek van haar zoontje vult ze Abu Bakr al-Baghdadi, de leider van IS, in bij de vraag wat een bepalend gezicht van deze tijd is. Voor haar is hij die ‘antieke bibliotheken in de fik steekt en rijen mensen onthoofdt omdat ze anders denken’, bepalend en veelzeggend voor haar begindagen als moeder en de eerste dagen van haar zoon. Ondanks dat, voedt ze hem met ouderwetse kinderliedjes, klassieke muziek en fictieve verhalen uit kinderboeken maar niet met de vreselijke gebeurtenissen die ondertussen plaatsvinden. Die bekijkt ze op internet als hij slaapt. Sijpelen ze misschien toch door in dingen die ze zacht voor zich uit prevelt als ze hem knuffelt?
De aanslagen in Parijs op de Bataclan, de vaker voorkomende hittegolven en bosbranden, klimaatdemonstranten, ze ziet het allemaal met zwaar gemoed voorbij komen en ondertussen gaat haar zoontje naar school. Hij blijkt hoogbegaafd. En zij krijgt te maken met de ouders van de kinderen die minder bedeeld zijn. En met een kind dat wordt buitengesloten en als enige niet wordt uitgenodigd op een kinderfeestje. Is het daar begonnen?
Kijkend over de Zee van Marmara is het soms allemaal alsof het niet gebeurd is. Alsof de eindeloze herhaling van eb en vloed, van komen en gaan ook als een gum over de herinneringen strijkt. Ze telkens iets vager maakt. Als eerste verdwijnen de scherpe randjes. Weldra zullen de contouren vager worden. Ik kijk naar dat blauwe water dat almaar kabbelt. Naar me toe rimpelt. Misschien hoop ik daarop. Op het gladstrijken van de zee.
Waarom is deze vrouw gevlucht? Waar is haar zoon nu? Is hij nog bij haar op het eiland? Het blijft lang ongewis in deze sfeervolle en beklemmende roman. Die tegenstelling vormt de rode draad van Onder duizend vlaggen: het leven op Avşa kabbelt rustig door, volgens de wetten van de seizoenen, maar in het hoofd van Frida kolkt het, draaien de gedachtes door, beukt de wereld naar binnen. De wereld die ze probeerde te begrijpen en beteugelen om haar zoon te beschermen maar ondertussen radicaliseerde ze. Het zat al in haar reacties op wat we ‘wappies’ noemden tijdens de coronapandemie, de groep die zij nog groter maakt en ver van zich af werpt, ‘We zijn afhankelijk van de 99,9 % die dommer is dan jij’ fluistert ze tegen haar zoon. Ze raakt geobsedeerd door ‘de dreiging die voortkomt uit de onderontwikkelde mens’ en ziet dat mensen hun kritische vermogens verliezen als ze zich in een groep bewegen. In de wereldwijde demonstraties en acties voor Black Lives Matter ziet ze een kiem voor oorlog en haar vriend ‘grapt’ dat ze op een ‘genuanceerde manier gek aan het worden is’.
Onder duizend vlaggen heb ik gelezen als een commentaar op onze tijd, een reflectie op de coronapandemie, het extremisme van alle kanten en de oorlogen. Een roman die voor mij op een goed moment komt, omdat ik denk dat veel mensen op een zelfde manier hun gedachtes proberen te ordenen. En zich afvragen wat ze kunnen doen. Hoe ze kunnen bijdragen. Of niet. Frida heeft iets gedaan. Iets radicaals. Dat Frida in haar redeneringen doordraait, overdrijft en uitglijdt, klinkt af en toe ook door in de stijl van Weverling, wat mij passend lijkt maar soms wat stoort. Desondanks zijn de beschrijvingen van het kabbelende leven op Avşa aangenaam vertragend en voelt de grote angst en liefde van de beschermende moeder authentiek. Mooi hoe Weverling dat met een verwijzing naar haar vorige romans (Het land, In alle steden) verwoordt:
‘Achter het grote raam lag de stad. De stad waarin ik woonde en mijn hele leven gewoond had. Lagen alle steden. Alle steden die ik bezocht had in mijn leven of die ik gezien had op het nieuws. Daarachter lag het land waarin ik je groot zou brengen, lagen alle landen waarin kinderen grootgebracht werden. Maar de enige geografie die er voor mij toe deed waren de centimeters in de wereld waarin jouw huid mijn huid raakte.’
Martijn Nicolaas
Aukelien Weverling – Onder duizend vlaggen. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam. 224 blz. € 22,99.
