Recensie: Brian Buckbee – Waren we allemaal maar vogels
Duiven, zo hoopgevend zag je ze zelden
Op een kleine wandeling in zijn buurt neemt schrijver Brian Buckbee een duif mee die zorg nodig heeft. Hij noemt hem Two-Step, in herinnering aan een mooi strand waar hij met zijn geliefde L. was, en waar je in twee treden de zee in loopt. Hij verzorgt de duif en redt hem, maar uiteindelijk lijkt deze duif zijn redding in het accepteren van het leven met een chronische ziekte.
Two-Step is niet de eerste kreupele vogel die Brian van de straat raapt en verzorgt tot het dier het weer zelfstandig redt. Nog in de tijd met L. deed hij dat met een jong gansje: ‘Een babygansje kan een hoop liefde opwekken in een kamertje met alleen een kartonnen doos, een rode lamp en een kommetje Cheerios.’ Het kost moeite het aangesterkte gansje weer terug bij een gezin te plaatsen, Brian gaat zelfs mee de vijver in om het gansje aan te moedigen na enkele afwijzingen, maar het lukt. In zijn rol als duivenhoeder gaat Brian nog veel verder: naast de pleegzorg voor Two-Step, die in en aan huis een nest bouwt met een vrouwtje en dus niet direct uitvliegt, is er nog een tiental duiven dat bij hem in- en uitvliegt. Hij laat ze begaan, want de duiven zijn de enige mogelijke afleiding van de extreme chronische hoofdpijn die hij heeft en ziekteverschijnselen die uiteindelijk vallen onder de noemer post-exertionele malaise. De duiven helpen hem omgaan met zijn ziekte en misschien ook wel met het nog immer onverteerbare vertrek van L., al zeven jaar geleden.
Hij was schrijver, leraar, speelde ijshockey, ging op actieve vakanties de wereld rond. Een nieuw leven accepteren, dat is misschien te veel gevraagd als dat leven zonder liefde is, zonder al die activiteiten buitenshuis, maar ook zeer weinig binnenshuis, want lezen gaat ook niet. Waren we allemaal maar vogels schreef Brian Buckbee dan ook met een dicteerapparaat en met een redacteur, Carol Ann Fitzgerald. Het is geen roman, het is een autobiografisch verhaal dat hij wil vertellen nu het nog kan. Hij vertelt in stukjes en beetjes hoe hij op dit punt gekomen is, omdat hij ook niet anders kan dan langer ergens aan werken of zijn werk teruglezen. De lezer kan zich juist dankzij deze keuzes goed inleven in Brian, het levert een niet al te gepolijst geheel op.
Pijnlijk is het wel, treurig, omdat hij zijn pijn en angst alleen ondergaat, zoals wanneer hij zich afvraagt hoe je kunt weten dat je een toeval hebt. Er is een app voor, schrijft hij: ‘Je legt je telefoon op je bed, en in plaats van dat je geliefde je met zachte hand en sussende woorden wakker praat, word je door je liefdeloze telefoon wakker getrild. Zo pepert die je in dat je alleen bent, dat je ziek bent, dat iets diep binnen in je, zo diep dat röntgenstralen er niet bij kunnen, aan het instorten is.’
Het meeleven gaat ook zo makkelijk omdat Brian heel goed beseft dat hij nu zo’n gek duivenmannetje geworden is. Hij spaart zichzelf niet en beschrijft alles. Hij ziet er verwilderd uit, gaat niet meer naar de kapper, scheert zich niet, heeft duivenpoep op zijn kleren. In zijn huis zijn meubels afgedekt en de duiven komen bijna overal. Natuurlijk is het ook ongezond dat hij nog steeds zo kapot is van de breuk met L., maar gezien de omstandigheden – een nieuwe relatie gaat er vast niet van komen, vrienden ziet hij zelfs amper – is het misschien niet zo heel raar om de mooie dingen te koesteren. En die vieze duiven… geven zo veel hoop, de enige afleiding van alleen maar pijn. Precies zij maken dat leven niet sneu, maar razend interessant. Zo is het boek therapeutisch te lezen. Brian gaat zelf ook naar een therapeut, die hem verder weinig te bieden heeft, maar hij probeert met de therapeut te geloven dat het genoeg kan zijn om een klein stukje tuin als hele leefwereld te hebben. En het mooie is, net als Brian weet je dat na dit boek niet zeker, maar je gelooft wel dat het kan.
Michelle van Dijk
Brain Buckbee met Carol Ann Fitzgerald – Waren we allemaal maar vogels. Vertaald door Henny Corver. Alfabet Uitgevers, Amsterdam. 288 blz. € 24,99.
