Recensie: Willem Jan Otten & Paul van Dongen – Amen
Lichter, en gesterkt misschien
Wat niets betekent voor de een, kan van onschatbaar belang zijn voor de ander. Willem Jan Otten gaf bijna vier jaar geleden in zijn veelgelezen essay Zondagmorgen al aan hoe merkwaardig het was dat de kerken tijdens de corona-epidemie tot de ‘niet-essentiële winkels’ werden gerekend en dus gesloten moesten blijven. In zijn nieuwste boek, Amen, over bidden, klinkt impliciet door hoe vreemd het is dat de ‘zoekenden’ en niet zelden wanhopigen van deze tijd alle vrijheid wordt gegeven hun bakens en grip te vinden, als het maar niet richting christelijke kerk leidt.
Frederik van Eeden geloofde in de ziel, zelfs de onsterfelijke, schrijft Otten, ‘hij was levenslang in verzet tegen het reductionisme en het materialisme van vrijwel alle psychiatrische theorieën van zijn tijd’ en ‘hij zou in een knallende aanvaring gekomen zijn met het ‘wij zijn ons brein’-denken van nu’. Van Eeden omschreef zijn dromen in eigen woorden als religieus en mystiek.
Het fragment is misschien een terzijde in een essay over bidden, maar het is Otten, P. C. Hooftprijswinnaar in 2014, eigen soms onverwachte omtrekkende bewegingen te maken om zijn punt te maken. Bidden is in zijn ogen echt wat anders dan handen vouwen en een vriendelijk verzoek naar boven zenden om iets gedaan te krijgen, zoals het door veel niet-gelovigen graag wordt voorgesteld.
Ook nu richt Otten zich niet in de laatste plaats tot de niet-gelovigen, de niet-bidders, zoals hij zich in 1999 ten tijde van zijn bekering tot ‘de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie’ wendde in zijn essay Het wonder van de losse olifanten. Noem het bekeringsbehoefte of hoe dan ook, Otten is beslist in staat de zwaktes aan te wijzen in de redeneringen van die ‘verachters’, voor zover zij een redenering hebben. Hoeveel wordt er vandaag de dag überhaupt nog nagedacht over geloof, en wie het in dit ver geseculariseerde land dan toch nog doet, is zeker niet gemakzuchtig of volgzaam, wat het in het verleden zonder twijfel vaak wel was.
De benadering van het thema bidden gebeurt ook weer op een typische Otten-manier: een ernstige basis, gelardeerd met mooi gevonden, soms grappige vergelijkingen en hier en daar olijke terzijdes. Beginnend bij de inleving in een ongelovige, die zich vast wel eens afvraagt wat zo’n biddende persoon nou eigenlijk aan het doen is. Om er aan toe te voegen dat hij zelf ooit ook zo was:
Er is een dag geweest waarop ik aan het bidden bleek te zijn. Dat is het werkwoord: blijken. Ik besefte ineens: maar wat ik nu doe is bidden, en ik wist meteen ook tot wie, en waar ik om bad.
Wat meteen uitnodigt om uiteenlopende vormen van bidden te beschouwen. Want die zijn er, al geeft Otten ruiterlijk toe dat niemand precies weet hoe het moet en wat de effecten zijn. Maar toch, er is iets mee:
Als je goed oplet, dan zie je dat bidders na gedaan gebed soms lichter, misschien zelfs gesterkt, in de wereld van alledag weerkeren, juist ook als die vol zorgen en onheil is.
Naarmate het essay vordert, gaat Otten dieper in op uiteenlopende kerkelijke en Bijbelse opvattingen, die het de in het begin aangesproken niet-gelovige allengs moeilijker maken hem te volgen. De delicate schilderingen van Paul van Dongen tussen de hoofdstukken geven een indruk van de schoonheid van de natuur, Gods natuur zo je wilt, waar de mensheid wel heel lichtzinnig mee omspringt.
Ook door middel van citaten en poëzie van in zijn andere werk vaak al eerder aangehaalde schrijvers en kunstenaars als C.S. Lewis, Les Murray, Nick Cave en Czesław Miłosz, brengt Otten de waarde van bidden nabij. In een fragment over het verschil tussen ‘nachtbewustzijn’ en ‘dagbewustzijn’ ontbreekt Blaise Pascals beroemde uitlating ‘Het hart heeft zijn redenen, die de rede niet kent’ natuurlijk niet.
Een mooie terzijde, die duidelijk maakt dat de grenzen van bidden niet scherp te trekken zijn, zijn Ottens gedachten over choreograaf Hans van Manen en hardloopster Femke Bol. Beiden zijn in staat te ‘visualiseren’, zoals Bol het zelf noemt. Van Manen danst, zittend op een stoel, haast mee met de beroemde danser George Balanchine op een tv-scherm. Of beter gezegd, hij beweegt ‘een nanoseconde’ vóór de passen die Balanchine kort daarna zet. En Femke Bol loopt haar race geestelijk steeds al van tevoren zonder in beweging te komen.
Is dat niet wat erg ver afgedwaald van het begrip bidden? In de benadering van Willem Jan Otten niet. Zo beschouwt hij eveneens Samuel Becketts beroemde stuk Wachten op Godot, de manipulerende dwang van spellingcorrectie op de computer, de films van Ingmar Bergman en de levensvisie van de ernstig zieke dichter Lieke Marsman. Zij en hun werk hebben allemaal wel een verbinding met Ottens thema, dat natuurlijk ook veelvuldig dichter bij huis blijft, zoals door het ontleden van het Onze Vader. Wat al die varianten in meerdere of mindere mate gemeen hebben is dat ze, in de woorden van de aangehaalde Jonathan Sacks, ‘een straaltje licht op de bodem van wanhoop en ontreddering laten vallen’.
André Keikes
Willem Jan Otten & Paul van Dongen – Amen. Essay over bidden. Skandalon, Middelburg. 208 blz. € 27,99.


Prettige recensie, dank voor de goede inhoudelijke beschrijving en soevereine typering van deze tekst.