Johnny van Doorn in Bergen aan Zee

Johnny van Doorn (1944-1991) is altijd een stadsjongen geweest, maar door zijn jongensavonturen in het park Sonsbeek in Arnhem bleef hij zich ook op latere leeftijd altijd aangetrokken voelen tot de natuur. ‘Natur du bist mein Guru,’ luidt een van zijn gevleugelde uitspraken. De natuur brengt hem in vervoering, tilt hem uit boven zijn dagelijks gevecht tegen het zuur. Als hij in Amsterdam woont, besluit hij op een dag een huisje te huren aan de boulevard in Bergen aan Zee. ‘Zeiler Boulevard 6b,’ heeft hij op de eerste bladzijde van zijn zakagenda van 1969 genoteerd. ‘Yvonne jarig,’ staat er op 1 februari. Zijn vrouw Yvonne Mousset. En juist op die dag gebeurt het. Er steekt een storm op die associaties oproept aan de watersnoodramp in Zeeland van 1 februari 1953.
‘Ook nu begon er een vreselijke storm te woeden, schuimkoppen tegen de duinen aan, geen strandje meer over, met grote golfslag ging het over de duinen heen, op het boulevaardje, de glasruit, niet dubbeldiks, maar een enkelmalig monoglasruit, die storm stond er palrecht op, die ruit stond helemaal bol, ik dacht dat klapt uit elkaar, krijg je dat gedonder binnen… ’s Avonds toen het te bar werd ben ik naar de achterkamer vertrokken om die storm te ontvluchten… Schrijfmachine meegenomen, afwachten of het noodlot zou geschieden, op ’t nippertje op een haar na ben ik de dans ontsprongen, anders was het huis opgetild door de wind en was ik ergens op de woelige baren van de Noordzee beland, die storm bleef maar loeien HIEIEHIEIEHIEIE…’ Van Doorn vertelt er vol vuur over in een van zijn vele causerieën voor de VPRO-radio.
‘Wat deed ik daar als bosduivel aan zee,’ vraagt hij zich af, ‘als jongeling opgegroeid in bossen, die in bomen klimt… Nooit iets van water, nu aan zee.’ Hij staat op het balkonnetje als opeens de dichter Hans Verhagen met vrouw Conny en zoon Norman komen aanlopen, zoekend naar het huisje van Johnny en Yvonne. ‘Geloei van de wind, ik roep “Hans, Hans”, hij riep iets terug “OEOEOE” tegen de wind, gebaren…’

Zout, zilt en schuimkoppen
In de vertelling vergroot Van Doorn deze ontmoeting uit tot een ervaring met kosmische tegenstellingen in een magische samenhang. Yin en Yang, land en zee, Johnny als bosduivel en Hans, die van Vlissingen is, als jongen van de zee: ‘Dat hele verband 1 februari in die storm, zo tijdloos en onvergetelijk. Er gebeurde eigenlijk niets, mensen die aan een tafel zitten, achter het raam die bulderende storm, niemand te zien, zout en zilt en schuimkoppen en briesende golven, lawaai van brullende leeuwen en gegier van spoken OEÔÔÔHH, leven, gieren om het huis van heb ik jou daar… Zo moet Norman, een voortreffelijke naam in dat stormachtige geweld, dat gezien hebben, ooms die er bovenheen brommen BABBELBABBELDEBÔBBELÔBÔH, en dat licht buiten, een visioen, een moment in de tijd, een fotografisch moment.’
De aanvankelijk geïmproviseerde, vaak even hilarische als bombastische vertellingen schrijft hij pas later op en hij draagt ze voor op de radio. Schrappend, schavend en schurend, stileert hij deze causerieën vervolgens tot literaire verhalen. Hij streeft naar de perfecte stijl, waarin als in de verhalen van Nescio geen woord te veel staat. Schreef hij in juli 1970 in de Haagse Post dat hij een hekel had aan al die pretentieuze letterkundigen en liever ‘letter-on-kundig’ was, als schrijver neemt hij de letterkunde wel degelijk serieus. Zozeer zelfs dat het spontane soms moet wijken voor het gestileerde.
Het eindeloos sleutelen aan zijn teksten verraadt zijn knagende onzekerheid, al beweert hij in De Gooi- en Eemlander van 9 juni 1984 dat hij in Gevecht tegen het zuur ‘het volwaardig schrijverschap’ heeft bereikt. ‘Door die radiocauserieën heb ik een lichte bekendheid gekregen, maar ik heb er ook beter door leren schrijven in een parlando-achtige stijl,’ zegt hij in de Haagse Post, in april 1984. ‘Het zou natuurlijk nooit zo gepubliceerd kunnen worden als het werd uitgesproken; ik heb er dus ingrediënten uitgehaald en er andere structuren, samenhangen in aangebracht.’
Het verhaal ‘Gevangenisdirecteur aan zee’, uit Gevecht tegen het zuur, is gebaseerd op zijn verblijf in Bergen aan Zee. Het is een mooi voorbeeld van de manier waarop Van Doorn zijn vertellingen transformeert tot verhaal, van feit naar fictie. ‘Er woonde een man in een huisje, rechts naast ons, op de boulevard,’ weet Yvonne. ‘Een gepensioneerde gevangenisdirecteur die, naar wij hoorden, overspannen was. Dat spookte Johnny door het hoofd. Die man liep elke dag over het strand heen en weer.’
Van Doorn laat zijn verbeelding los op het doen en laten van deze man. Zo ontstaat het verhaal van een neuroticus. Als de directeur geen slaappillen inneemt, wordt hij bestookt door gruwelijke nachtmerries. Overdag ziet hij in elke passant een verdachte Duitser. Tegen acute aanvallen van paranoia slikt hij tranquillizers. Het verhaal eindigt met een bekentenis van de directeur, na veel whisky en cognac: ‘Toch heb ik twee… die NSB-klieren… Van der Wal en z’n maat… om zeep geholpen.’ De directeur wordt ten slotte op een brancard, het laken over het hoofd, per ambulance afgevoerd. Zelfmoord, wordt gesuggereerd.

Gemütlich
Als ik op een windstille zomerdag langs het huisje op nummer 6 aan de Zeilerboulevard loop, komt het verhaal van Johnny onmiddellijk tot leven. Ik herken het houten, witte balkon waar hij stond te roepen: ‘Hans! Hans!’ Op de boulevard ligt nu geen sneeuw, maar zand. Geen Adriaan Roland Holst met wandelstok, maar slenterende toeristen. Geparkeerde auto’s, waaronder enkele met een Duits nummerbord.
Een stevige man doemt op uit het huis. Een verdachte Duitser! In gedachten zet ik hem een helm op en doe hem een uniform aan. Nu gaat hij mij uitschelden, vrees ik: sofort weggeh’n, oprotten. Maar als hij dichterbij komt, blijkt de man iets gemoedelijks uit te stralen. Hij begroet me vriendelijk. ‘Was machen Sie denn hier?’ Als ik hem vertel dat hier tijdens een wintervakantie de Dichter und Schriftsteller Johnny van Doorn enkele weken doorbracht, kijkt hij met ontzag om naar het vakantiehuis, dat tegen het wuivend helmgras ineens iets heeft van een gezicht. Het raam als een oog, de witte latten van het balkon de tanden.
De stemming is zowaar gemütlich. We praten over Duitse steden die ik heb bezocht en via Berlijn, Nürnberg en München beland ik als vanzelf op de Obersalzberg, op 1934 meter, Het Adelaarsnest, het theehuis, waar Hitler zelden kwam. ‘Ik heb een week op De Berg doorgebracht,’ zeg ik. ‘In hotel Zum Türken, het voormalig verblijf van de Sicherheitsdienst.’ Ja, hij is er ook geweest, reageert hij neutraal. Hij is van na de oorlog.
‘Alles is gebombardeerd door de Amerikanen,’ weet hij. ‘De Berghof, het woonhuis van Hitler en Eva Braun, opgeblazen…’
‘Ik weet nu dat hier, in dit huis…,’ lacht de Duitser, ‘wat is zijn naam ook weer?’

De buurman aan de boulevard inspireerde Van Doorn destijds tot het schrijven van een roman. Aan een journalist van de Provinciaal Zeeuwse Courant vertelt hij in 1981 dat hij de laatste hand legt aan een roman met de titel Gevangenisdirecteur aan zee. Het is bij een voornemen gebleven. Wat een roman moest worden, werd een verhaal. Een verhaal, dat verrassend anders is dan alle andere verhalen. Hij stuurde de ene versie na de andere naar Wim Noordhoek, die hij kende van de vele VPRO-uitzendingen. Zijn adres Het Laagt 145 in Amsterdam-Noord staat onder afzender J. van Doorn op een van de bruine enveloppen.
Van de loeiende storm achter het raam in de radiovertelling vol ‘zout, zilt, schuimkoppen, briesende golven, lawaai van brullende leeuwen en gegier van spoken OEÔÔÔHH’ is in het verhaal niet meer overgebleven dan het opsteken van een ‘ziedende storm’. Ook de beeldende beschrijving voor de microfoon van het bezoek van Hans Verhagen met vrouw en zoon is in het verhaal gereduceerd tot: ‘Tijdens het imponerende natuurgeweld krijgen mijn verloofde en ik bezoek van vrienden.’
Houd Johnny the Selfkicker een microfoon onder zijn neus en hij begint met vuur te vertellen. Als schrijver was hij iemand anders. ‘Johannes van Doorn,’ zoals hij Adriaan Roland Holst tijdens een ontmoeting in Bergen liet weten, waarop de prins der dichters reageerde: ‘En weldra Shakespeare?’ Als Van Doorn achter zijn Adler-schrijfmachine zat, ging de storm in zijn hoofd liggen.

Nico Keuning