Gedichten over het leven zelf

Als een gedicht je net even anders naar de bekende wereld laat kijken, is dat niet alleen leuk meegenomen. Nee, het is vrij essentieel. Het hoeft niet altijd om een Grote Revolutionaire Ommekeer te gaan (al mag dat wel), maar gewoon een beetje schuiven met de werkelijkheid of het perspectief mag natuurlijk ook, is soms zelfs nog indrukwekkender. De nieuwe bundel Soms blijft iets van Froukje van der Ploeg blijkt hierin een gulle gever. Zoals in het sonnetachtige gedicht ‘MS’:

Ik denk aan haar als ik brood smeer voor mijn kind
uien snijd voor een pasta, tussen de schapen loop
op een dijk, een klaphek achter me dichtvalt
mijn schoenen nat in het verregende gras

door de stad fiets naar een winkel, een staart
maak in mijn haar, een heuvel op loop in
een te warm land op een te warm uur
een koe aai over haar natte neus in een wei

Ze zegt ’s nachts loop ik, in mijn dromen
als ik slaap en een keer nu zes maanden terug
deden de draadjes het weer in mijn hoofd

ik bewoog mijn benen en liep de hele nacht
door mijn huis, durfde niet te gaan slapen
bang dat ik zou dromen.

Terwijl de eerste acht regels een vertrouwd stramien vormen, een opsomming die het beeld bij ‘ik denk altijd aan je’ versterkt door tegelijk uitgebreid en onvolledig te zijn. De verrassingen komen na de twee wendingen, na de achtste en na de elfde regel. In regel 9 verschuift het perspectief naar ‘haar’ uit het eerste deel en wordt de nieuwe ‘ik’. Ook nog best gangbaar. Vervolgens droomt het personage met MS (titel!) ’s nachts dat ze nog kan lopen, een keer zelfs zo realistisch dat ze in die droom bang was om in slaap te vallen. Waarna het prachtige multi-interpretabele slot volgt: ‘bang dat ik zou dromen’.

Is de droom zo realistisch dat daadwerkelijk dromen een stap terug betekent? Nu kan ik lopen, maar straks droom ik misschien dat ik het niet (meer) kan. Of is de ‘ik’ zich er ondanks de realistische droom toch nog een beetje van bewust dat de huidige situatie straks misschien toch een droom blijkt?

Soms heeft de amplificatie in de eerste strofen nog een functie. Hij prikkelt het ongeduld van de lezer, die steeds dringender wil weten wat er toch aan de hand is. Zoals in de eerste acht regels van ‘Zelfbeeld’:

Als er een pil was had ik die genomen, je wilt
niet anders zijn, niet opvallen, meegaan
in de stroom van de dag. Het proces in je hoofd
een puberbrein, maakt alles groot en geïsoleerd.

Mijn tante zei later: ik dacht het altijd al, had
het me gezegd, dat ik niet voldoe aan de norm
aan hoe iedereen lijkt te zijn. Ik wil het
niet toegeven voor mezelf.

Hier worstelt een jonge (‘puberbrein’) ‘ik’ met zichzelf. Zoals de meeste kinderen wil ‘ik’ niet opvallen, geen buitenbeentje zijn. Maar kennelijk heeft het lot anders beschikt. Wat is het probleem? Een wijnvlek in het gezicht, een grote neus, een andere huidskleur dan de rest van het dorp? Rood haar, extreem verlegen, een seksuele geaardheid, slechts één been? Er is nogal wat in een puberleven waar je sterk voor in je schoenen moet staan. De derde strofe geeft het antwoord, wat in zekere zin jammer is:

Het gedoe dat er altijd van komt, ik kan het ook
niet vertellen, pas als ik met een meisje ben, haar
meenemen en zeggen, mam, dit is ze
zij hoort bij mij.

Het gedicht heet ‘zelfbeeld’, maar gaat over zelfacceptatie. Vrijwel iedere puber (en volwassene!) kan er over meepraten. Door de laatste strofe wordt het gedicht alsnog eenduidig(er). Waardoor de tekst overigens wel een mooier afgerond geheel vormt.

In deze bundel neemt Van der Ploeg de lezer mee naar alles wat het leven van een vrouw kan bepalen. Alles? Ja, de gedichten scheren langs theezetten, ongesteld zijn, seksualiteit, femicide en nog veel meer. En dat doen ze een lichte toon en vol overgave.

Jan de Jong

Froukje van der Ploeg – Soms blijft iets. Querido, Amsterdam/Antwerpen. 100 blz. € 19,99.