Ik las hier even een witregel in

Terschelling is nog steeds een vreselijk eiland in de ogen van schrijver Tom van Santen. Arie Storm laat dit alter ego in De harp terugkeren naar de akelige plek die hij in Schoonheidsdrift ook al met zoveel afkeer heeft beschreven. Deze keer krijgt Tom de opdracht van zijn vrouw, die redacteur is bij een uitgeverij, om de memoires van haar vader, de oud-politicus Alfred W. te vernietigen. Er worden te veel familiegeheimen in geopenbaard.

Wat al die geheimen zijn, blijft wat onduidelijk. Het verhaal doet er meestal ook niet zo toe bij Arie Storm, die zijn schrijvende hoofdpersoon voortdurend laat peinzen over van alles en nog wat. Daarbij worden de herinneringen aan de tijd dat Tom van Santen vanuit de Schilderswijk in Den Haag naar Amsterdam trok om daar schrijver te worden, afgewisseld met een verhaal in het heden dat met het grootste gemak van Terschelling naar een kasteeltje in de Dordogne wordt verplaatst.

Die verplaatsing heeft geen enkel nut, behalve dan om Arthur Japin af te zeiken, die in deze roman onder de naam Michel Gregor voorkomt. Storm heeft via zijn hoofdpersoon nog wel meer rekeningen te vereffenen. Zo wordt criticus Arjan Peters weer eens geschoffeerd. Van Sylvia Witteman wordt gezegd dat ze beroerde columns schrijft. En die aanvalletjes, leuk voor een heel beperkte literaire incrowd, zie je door het hele boek terug. ‘We hadden het ook altijd maar voortkabbelende, keuvelende en clichématige werk van Ilja Leonard Pfeijffer kunnen bespreken (…).’ ‘De ten onrechte hoog aangeslagen en vooral melige schrijfster Charlotte Mutsaers (…).’ Schrijf zelf eens een goed boek, denk je dan vooral.

Wat vooral tegen gaat staan zijn de terugkerende metafictionele opmerkingen: in fictie over de fictie schrijven die die je aan het lezen bent. Na een doffe plof bijvoorbeeld wordt het verhaal onderbroken door een witregel: ‘Ik las hier even een witregel in, zoals iedereen die dit boek leest kan zien, omdat de plof wel zo’n beetje de geestesgesteldheid weergeeft waarin ik me inmiddels bevond.’ Of:

Dat was wel een opmerkelijk iets aan romans, want het was duidelijk dat hoewel dit het leven zelf was – in de nabijheid van deze Lotte vóelde ik me weer helemaal levend, alsof ik ergens uit ontwaakt was -, dit ook een soort roman was, en het opmerkelijke daaraan was, aan romans (want zo ben ik deze zin en alinea begonnen), dat je de hele tijd heen en weer aan het lopen of rijden was, zonder dat je het gevoeld had dat je ook ergens aankwam.

Dat soort onderbrekingen mogen literatuurwetenschappers wellicht hilarisch vinden, maar het is een goedkoop trucje om je eigen werk te ironiseren, waardoor je als lezer altijd op afstand blijft van de personages. Het is op bijna elke bladzijde raak:

Ik weet niet of dat wat ik hierboven (bij wijze van spreken) in eerdere hoofdstukken heb opgeschreven, en uiteraard zou ik dat even kunnen nakijken, maar dat zou de flow waarin ik me bevind en waarin ik mijn gedachten tot uitdrukking breng ten behoeve van dít boek, het boek dat jij, lezer, nu in handen hebt – als dit niet te verwarrend klinkt, en als ik je mag tutoyeren (wat ik al een paar maal heb gedaan) -, niet ten goede komen.

We krijgen ook nog een loflied op Amsterdam: ‘De beste romans speelden nog steeds in Amsterdam, of voor een groot deel in Amsterdam, en werden geschreven door mensen die in Amsterdam woonden.’ En zo gaat dat nog een pagina door. Dat kan wel zo zijn, maar de stukken waar Storm het best te pruimen is, gaan over Den Haag en de Schilderswijk. Dat geldt bij elk boek waarin zijn jeugd, gefictionaliseerd of niet, een rol speelt.

De toch al schamele verhaallijntjes worden ten slotte snel afgeraffeld en er is weer een vermoeiende roman toegevoegd aan een onsuccesvol oeuvre. Het omslag is overigens wel erg mooi.

Coen Peppelenbos

Arie Storm – De harp. Prometheus, Amsterdam. 238 blz. € 22,50.

Deze recensie verscheen eerder in een kortere versie in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 25 november 2022.