De ombudsmannen van Trouw en de Volkskrant spraken zich onlangs uit tegen embargo’s van uitgeverijen als die gedegen journalistiek onderzoek in de weg zitten. Directe aanleiding was het embargo met boeteclausule bij het boek Wat de fak van Maryam Hassouni. De Volkskrant was al niet meegegaan in de hype omdat ze leergeld hadden betaald bij het gedoe rond Het verraad van Anne Frank van uitgever Ambo Anthos, die later het boek moest terugtrekken.

Over het NRC-artikel over datzelfde boek oordeelde de Raad voor Journalistiek deze week als volgt:

NRC heeft in de artikelen “Coldcaseteam denkt dat een Joodse notaris Anne Frank en haar familie verraadde” en “Aanwijzing van de verrader was achteraf toch iets te wankel” aandacht besteed aan het boek ‘Het verraad van Anne Frank’ en de conclusie uit het boek dat Arnold van den Bergh de waarschijnlijke verrader is van de onderduikers in het Achterhuis. De heer mr. W.M. van den Bergh en mevrouw mr. M.J. van den Bergh (klagers) zijn nabestaanden van Arnold van den Bergh.
Door de wijze van presenteren van het nieuws in het eerste artikel in combinatie met het gewicht dat aan het onderzoek is gegeven, heeft NRC onvoldoende distantie in acht genomen tot de conclusie uit het boek. Gelet op de grote gevoeligheid van de kwestie had NRC terughoudender daarover behoren te berichten. Door dit na te laten en in het eerste artikel over de zaak te berichten zoals is gedaan, heeft NRC journalistiek onzorgvuldig gehandeld.
NRC heeft in het tweede artikel – een redactioneel commentaar – wel voldoende afstand in acht genomen tot de conclusie uit het boek en op het eigen handelen gereflecteerd. Ten slotte heeft NRC serieus op de klacht gereageerd. Op deze punten was de handelwijze zorgvuldig.

Ombudsman Arjen Fortuin kijkt ook met gemengde gevoelens terug op de affaire:

Twee vragen blijven overeind: had NRC het beperkende embargo moeten tekenen en had de krant het artikel van 17 januari zo moeten publiceren? De beantwoording van die twee vragen hangt, denk ik, samen. Het embargo dat de krant voorgelegd kreeg was geen regulier embargo. Er werden grote beperkingen opgelegd aan basaal journalistiek werk: bevindingen voorleggen aan derden met verstand van zaken. Het akkoord gaan met dergelijke voorwaarden houdt een risico in, dus áls dat gebeurt zou door betrokkenen (de redacteur, verantwoordelijke chefs, de hoofdredactie) een inschatting gemaakt moeten worden van wat er mis zou kunnen gaan.

Die verantwoordelijkheid kan niet helemaal op het bord van de auteur van het artikel worden geschoven, zoals bij Het verraad van Anne Frank de facto wel gebeurde. Als zo’n productie eenmaal gereed is, zou nogmaals expliciet de vraag moeten worden gesteld: kunnen we wat we hebben zo publiceren of hebben we informatie nodig die we pas na verstrijken van het embargo kunnen krijgen? Daarbij moet de hoofdredactie de leiding nemen.

Lees het hele stuk hier.