Het ontketende schrijven

Elena Ferrante werd wereldberoemd met haar Napolitaanse romancyclus De geniale Vriendin. Daarin schetst ze de vriendschap tussen twee vrouwen tegen de achtergrond van vijf decennia Italiaanse geschiedenis.

Ferrante, naar wier ware identiteit het nog altijd raden blijft, is ook een erudiete en intelligente essayist. Dat blijkt nog maar eens uit de vier opstellen – eigenlijk zijn het toespraken – die zijn opgenomen in het boekje In de marge.

Voor alle duidelijkheid: Ferrante houdt zelf geen lezingen – ze laat haar teksten voorlezen door actrices. Maar daar merkt de lezer natuurlijk niets van. De eerste drie vonden plaats aan het Centro Internazionale di Studi Umanistica ‘Umberto Eco’ van de universiteit van Bologna. Hier blikt Ferrante terug op haar eigen oeuvre en licht ze de ontstaansgeschiedenis van De geniale Vriendin toe.

De laatste voordracht gaat over een heel ander onderwerp, nl. Dante, en vormde het orgelpunt van het Convegno Dante e altri classici in 2021.
Ferrantes opstellen combineren complexe overwegingen over literatuur (en feminisme) met anekdotiek, beschouwingen over de eigen schrijfpraktijk met aantekeningen over de groten uit de moderne literatuur. Ze vragen om aandachtige lectuur, soms om herlezen.

In de eerste drie opstellen overloopt Ferrante haar eigen oeuvre. Ze onderscheidt het traditionele en conventionele schrijven ‘tussen marges’ – wat zij het ‘volgzame schrijven’ noemt – van het ‘onstuimige’, het spontane en verstorende schrijven.

Dat ‘volgzame’ schrijven – geworteld in een goeddeels mannelijke canon – is voor haar noodzakelijk, omdat het de omstandigheden schept waarin het spontane, vrouwelijke ‘onstuimige’ schrijven doorbreekt. Ze illustreert een en ander met uitgebreide verwijzingen naar Italo Svevo, Samuel Beckett en Virgina Woolf.
Ferrante legt uit hoe ze haar oorspronkelijke realisme inruilde voor een meer subjectieve manier van schrijven. Zo kwam ze tot de creatie van hoofdpersonen die er echter niet meer in slaagden een brug tussen zichzelf en andere mensen te slaan.

Het herlezen van een boek van de Italiaanse feministe Adriana Cavarero vestigde haar aandacht op ‘de behoefte van vrouwen om over zichzelf te vertellen en hun verlangen verteld te worden’. Dit wees Ferrante de juiste weg bij het concipiëren van De geniale Vriendin. Ze kwam ertoe te schrijven over ‘een band tussen twee personen die evenzeer met elkaar versmolten als niet tot elkaar te herleiden zijn’. Daarbij liet Ferrante zich ook leiden door het voorbeeld van de Autobiografie van Alice B. Toklas van Gertrude Stein waarin Stein over zichzelf schrijft door de ogen van haar vriendin. Ferrante vindt Stein briljant omdat ze ‘goed schrijft terwijl ze zich houdt aan het oude, overbekende spel maar met de intentie het in de war te gooien en voor eigen doeleinden te gebruiken’.

Daaruit concludeert ze:

We moeten het idee opgeven dat schrijven het op wonderbaarlijke wijze ventileren is van een eigen stem, een eigen tonaliteit: volgens mij is dit een ongeïnteresseerde manier om over schrijven te praten. Schrijven is daarentegen elke keer weer een onmetelijk kerkhof binnengaan, waar elk graf erop wacht geschonden te worden. Schrijven is je installeren in alles wat al geschreven is […] en zelf, binnen de grenzen van je eigen, overvolle individualiteit, op jouw beurt schrijven te worden. Schrijven is je meester maken van alles wat al geschreven is en beetje bij beetje leren dat enorme fortuin aan te wenden.

Verwijzend naar Ingeborg Bachmann zegt Ferrante dat alle schrijvers putten uit het verleden, uit de ‘slechte taal’ van vroeger en dat af en toe iemand toevallig ‘het grote boek dat richting dat de richting toont en een uniek universum construeert van woorden, figuren en conflicten’. Dat geldt in het bijzonder voor vrouwen die zich moeten ontworstelen aan de mannelijke traditie. Ferrante verwacht in dit perspectief veel van het ondermijnende schrijven, van buiten de lijntjes kleuren. Over haar laatste boeken, De geniale Vriendin en Het Leugenachtige leven van de volwassenen zegt ze: ‘[…] ik weet […] dat het vertellen van vrouwen en hun zichzelf vertellen er beduidend meer centraal in staan.’ Ze voegt daaraan toe: ‘Ik heb deze richting gevolgd omdat ik er de laatste jaren van overtuigd ben geraakt dat elke vertelling altijd ook het avontuur van het schrijven dat er vorm aan geeft in zich moet hebben’. Het finale (en minst complexe) opstel in In de marge gaat, zoals gezegd, over Dante. Ferrante stelt zich op als lezeres van de grote dichter, niet als academisch specialist.

Vanuit die bescheiden positie onderzoekt ze de evolutie van de figuur van Beatrice, Dante’s geïdealiseerde geliefde, doorheen zijn oeuvre. In De goddelijke Komedie treedt ze tenslotte naar voor als het eerste volwaardig vrouwelijk personage uit de literatuurgeschiedenis.

In de marge vormt het boeiende relaas van het literaire avontuur van een intellectuele – om niet te zeggen intellectualistische – feministische schrijfster die gepokt en gemazzeld is in modernisme en postmodernisme. Geen ‘gemakkelijke’ lectuur, maar interessant voor wie van Ferrantes romans houdt en wil weten waar de schrijfster literair ‘vandaan’ komt.

Jan Lampo

Elena Ferrante – In de marge. Uit het Italiaans vertaald door Marieke van Laake. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 122 blz. 20.