Beste Frank,

Wist jij dat café De Engelse Reet in de Begijnensteeg te Amsterdam op zondag gesloten is? Ik niet, anders was ik er op zondag 18 maart uit Haarlem niet naartoe gegaan, want ik houd niet van nutteloze acties. Maar ik stond dus wel mooi voor een neergelaten rolluik en een dichte deur. Ik had er als saluut aan ons verkennende, daarna openhartige en uiteindelijk zo innemende gesprek nogmaals het glas willen heffen. Aan hetzelfde tafeltje bij het raam, maar nu alleen en ten afscheid. Het adjectief innemend mag hier wel in dubbele betekenis worden opgevat, want we dronken beiden dubbele consumpties. Jij een chique Van Wees jenever naast een vaas bier en ik een borrel cola met ijs. Ik ben toen maar naar café Scharrebier op de hoek van de Foelie Dwarsstraat en het Rapenburgerplein uitgeweken, om daar onze ontmoeting te bestendigen.

Wij raakten voor de eerste keer in gesprek in de Westergasfabriek, weet je nog, tijdens die literaire manifestatie met de speelse naam Manuscripta waarbij je me uitgelaten en hartelijk begroette, terwijl je dacht dat ik een ander was. ‘Die snaak deugt’, dacht ik toen meteen, want zelf denk ik ook vaak dat ik een ander ben.

En kort geleden troffen we elkaar in Paradiso, tijdens de beurs voor kleine uitgevers, waar je me op nuchtere toon vertelde dat je een hartaanval had gehad en niet meer dronk. Waar een hartaanval al niet goed voor is. Het was toen dat we afspraken elkaar nu eens echt te ontmoeten, in café de Engelse Reet, waar je Menno Wigman regelmatig trof, meestal op donderdag. De dichters van De eenzame uitvaart en De poule des doods. Een laatste groet aan de in eenzaamheid gestorven medemens, verzameld in Een steek diep, schetsen van verloren levens. Eerzaam werk, diepe buiging.

Voor iemand die niet meer dronk zette je een behoorlijk tempo in, het werkwoord demarreren drong zich op. Nu spuug ik er zelf ook niet in en na een half uur taxeerde ik het gelag op rond de vijftig euro. Ons gesprek kwam al gauw op Menno en zijn kwaliteit als dichter. Jij wist dat hij postuum de Ida Gerhardt Poëzieprijs zou krijgen, tja. Ik vertelde je dat ik de dag na zijn begrafenis alleen naar Zorgvlied ben gegaan om hem de laatste eer te bewijzen. En hoe onwezenlijk ik het vond dat hij daar onder al die bloemen in de grond moest liggen. De dood liet ons toen niet meer los, waarbij je plotseling met een wel heel curieuze mededeling kwam: de exacte datum van je eigen dood. Die lag vast en was bepaald op 13 december 2019, door wie ben ik vergeten. Bij het afscheid sloeg je een arm om me heen, een soort halve knuffel. Toen riep je luid de ober aan: ‘Zeventig procent voor mij, dertig procent voor deze meneer!’

Op vrijdag 16 maart 2018 om 16.24 schreef ik je het volgende e-mailbericht:

Ik kijk op gisteren terug met een goed gevoel. Als je er geen bezwaar tegen hebt reken ik je vanaf nu tot een bevriende mogendheid. Ruzie krijgen kan altijd nog wel, maar voorlopig zie ik geen mogelijkheden. Dat ik me tijdens het wederzijds signeren met mijn eigen pen diep in mijn vinger prikte moet freudiaans bepaald zijn. Maar de onderbewuste drijfveer ontgaat me vooralsnog. Of het zou moeten zijn dat ik liever inkt in mijn aderen heb dan bloed. Ja, dat is het. Na je vertrek ben ik nog ‘even’ blijven zitten om de rekening alsnog in evenwicht te brengen. En vanmorgen bleek dat ik nergens open lag en dus veilig ben thuisgekomen. Blijf gezond, dat is gewoon het beste.

Je antwoordde niet, omdat je toen al dood was.
Onze vriendschap was de kortste uit mijn leven.
Ik groet je, F. Starik.
Een echte dichter is zijn tijd vooruit.

L.H. Wiener