Het kan geen kwaad als ik je toewuif met open armen

In de reeks debuutrecensies op Tzum.info zullen de komende vier afleveringen de genomineerde bundels voor de C. Buddingh’-prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut besproken worden. De winnaar wordt op 15 juni bekend gemaakt tijdens het 41e Poetry International Festival Rotterdam. De genomineerde bundels zijn:

• Gert de Jager – Sterk Zeil (De Contrabas)
• Elmar Kuiper – Hechtzwaluwen (Augustus)
• Delphine Lecompte – De dieren in mij (De Contrabas)
• Nina Werkman – Antidata (Uitgeverij Holland)

De vierde en laatste aflevering: Elmar Kuiper – Hechtzwaluwen

Ik zal het gelijk eerlijk toegeven: Elmar Kuiper (Sneek, 1969) schrijft een soort poëzie waar ik niet altijd wat mee kan, en dat zeg ik niet alleen omdat Kuipers eerste twee bundels (Hertbyt uit 2004 en Ut namme fan mysels uit 2006) in het Fries verschenen. Ik vind het niet slecht, ik vind het niet uitgesproken goed, maar ik weet bovenal niet goed hoe het te lezen. Neem dit titelloze gedicht uit Hechtzwaluwen, Kuipers Nederlandstalige debuut dat genomineerd is voor de C. Buddingh’-prijs:

Luister, er huilt
een Friese knuppel tussen het riet.

Ik ben daar zo thuis
met mijn broek op m’n knieën, m’n bietjeswangen en
karre-karre-kiet-kiet-kiet.

Er is een aardig beeld van ‘bietjeswangen’, maar het is toch vooral een lacherig tafereel dat ondanks de afsluitende klankregel (de imitatie van een vogelgeluid?) ook geen muzikaal gedicht wil worden. In het openingsgedicht ‘Ontheemd’ heeft er dan al dit gestaan: ‘Wie of wie zingt een wijsje / en pist tegen de wind? / Wie o wie plant een zomerreisje / en vergeeft mijn ruisende hoofd?’

Zoals ik zei: ik weet niet goed wat ik hier mee moet. Alledaagse regels worden versneden met regelrechte, soms maniakaal aandoende zotheid. Deze absurditeit doet vaak zijn intrede in Kuipers gedichten in de vorm van vogels of andere dieren. In ‘Het leven en de dood’: ‘Moet prioriteiten stellen, / de koekoek een oplawaai geven’. Verderop laat Kuiper een Edelhert sms’en: ‘droef / spatie droef’.

De titel van de bundel – Hechtzwaluwen – is hierbij het snijpunt tussen thema (‘hecht’) en motief (‘zwaluwen’). Zoals we in het hierboven geciteerde titelloze gedicht (‘Ik ben daar zo thuis’) en in de titel van het openingsgedicht (‘Ontheemd’) lazen spreekt uit de gedichten een sterke band met en verlangen naar (de Friese) geboortegrond. Het dierenmotief lijkt hierbij ambivalent: enerzijds (zie de koekoek hierboven) representeert het die thuisgrond, anderzijds symboliseert het vervreemding: ‘Hij begrijpt toch niet / hoe de oehoe z’n oren tuit’.

Echter, de lichtvoetige opening is grotendeels schijn: Kuiper lijkt de lezer te willen misleiden. Het fijnzinnige en spannende in de poëzie van Kuiper ligt in de onberekenbaarheid ervan. Binnen een gedicht kan de stemming omslaan van laconiek naar ernstig, en waar Kuiper jolig wordt, is dat vaak verraderlijk. Tussen de flauwekul vind je venijnige, treffende regels. Hierin grijpt het aan:

Afbraak

Er is een land van louter licht.

De gekamde schaamhaar is van Kaukasische oorsprong.

Aan een houtsplinter zit een grijpbare punt.

Het kan geen kwaad als ik je toewuif met open armen.

Help me.

Er lopen maanmannen over mij erf
die nooit uitgeput raken, herinneringen
ruimen en ruimen.

De vervreemding zwart op wit: wat doen de tweede en vierde regel in hetzelfde gedicht, dat ook nog eens afsluit met die unheimische laatste strofe? Later ook, vlak na het geconcentreerde en ingetogen ‘Begin’ (‘Ook al / omdat ik niets / anders heb om in te geloven / druk ik / de punt van mijn tong / tegen de achterkant van mijn voortanden // en klik.’) volgt het melige ‘Pino’: ‘De pincet van pino haalt de splinter / uit pino zijn pak bravo pincet van pino / de pinosplinter kan in de pinobak’. Tsja… Maar op de volgende pagina dicht Kuiper in ‘Berg’ dan weer: ‘Ik leg natte watten op je ogen. // Kras / de haven / in je huid.’ Weer die desoriëntatie: houdt Kuiper ons voor de gek?

Dat doet hij zeker, en ik verdenk hem van opzet. Kuiper is namelijk een poëtische vakman, die zorgvuldig componeert – veelal de kracht van herhaling hanterend zoals in de welhaast sublieme opening van ‘Zacht gedicht’:

Niemand zegt dat een vinger nooit fluisteren kan.
Zacht spreken is ook een middel.

Soms zeilt een kreet naar binnen.
Soms zeilt een kreet naar buiten.

Iemand kan zeggen dat de vinger van een leider beeft.
Zacht leven is ook een doel.

Met subtiele tekstuele verschuivingen dwingt Kuiper je steeds opnieuw positie in te nemen. ‘Om gecontroleerd te kraaien moet je een snavel / poetsen’ heet dat dan in ‘Fluisterraaf’. Bij Kuiper tref je regelmatig van deze zuivere, goedgekraaide regels aan, die opduiken uit het niets: ‘De honden spreken tot de verbeelding. / Dat is hun functie.’

Kuipers af en toe absurde hersenspinsels zijn soms ogenschijnlijk betekenisloos en moeilijk te plaatsen. Hij laat echter met Hechtzwaluwen zien te beschikken over waar het de andere drie Buddingh’-genomineerden veelal aan ontbreekt: eigenheid, onvoorspelbaarheid en lef. Niet alleen feitelijk – met reeds drie bundels op zijn naam – is Kuiper geen debutant meer: hij is met zijn evenwichtige eigen toon dat niveau al lang ontstegen. De jury van de C. Buddingh’-prijs 2010 doet er mijns inziens dan ook verstandig aan deze prijs uit te reiken aan Elmar Kuiper voor zijn bundel Hechtzwaluwen.

Jurre van den Berg

Elmar Kuiper – Hechtzwaluwen. Uitgeverij Augustus, Amsterdam. € 19,90.

(foto: Jan Glas)