Voor deze week was mijn grootste claim to fame het ongedwongen gesprek (over het weer) dat ik met Harry Otten had in het vliegtuig naar Toulouse. Leuke man, eenvoudig gebleven en een kei in zijn vakgebied. Pas bij de bagagebelt drong de grootsheid van de ontmoeting echt tot me door.

‘Nou, ik moet weer verder…’
‘Ja leuk om je gesproken te hebben, eh…’
‘Harry.’
‘Harry wie?’
‘Harry Otten.’
(geluid van vallend muntje)
‘Ah ja, Harry Otten, van het weer!’
‘Ik moet rennen…’
‘Dag Harry.’

Zucht u maar eens even diep en bewonderend, voordat we verder gaan, want er is meer! In 2003 heb ik een kwartier met haar van Tussen Kunst en Kitsch gesproken over hand- en nagelverzorging. En Carla Boogaards heeft een keer bij de jassen in de schouwburg van Leeuwarden tegen me gezegd dat ik een leuk T-shirt aanhad. Roemloos doodgaan zit er voor mij niet meer in. En dan is er nog A.L. Snijders (in het dagelijks leven Peter Müller) die bij mij thuis thee heeft gedronken. Met ’n stukkie door mijn vrouw gebakken appeltaart d’r bij.

A.L. Snijders ken ik al een hele poos. Het klinkt een beetje soppy, maar zonder hem zou ik nu waarschijnlijk leraar aardrijkskunde zijn geweest. Of franchisenemer bij een hamburgergigant. Snijders was mijn leraar Nederlands. En hoewel ik alleen maar leuke, inspirerende leraren Nederlands heb gehad, was hij de enige die in zijn eentje een geloofwaardig fanfareorkest neerzette, zijn been tegen de bovenste deurpost kon plaatsen, in een tweedehands ambulance reed en op tompouces trakteerde omdat hij een weddenschap over een verhaal van Reve verloor. ‘Lekkere taartjes hebben ze daar bij de Hema’. Als hij imam geweest was, was ik nu een moslim-extremist geweest. Ik geloofde alles wat hij zei. Nog steeds, eigenlijk.

Snijders gaf les in lokaal A1, het lokaal direct naast de kamer van de rector. Het kan zijn dat de rector daar de hand in had, omdat je als gezaghebber een anarchist als Snijders graag in het vizier houdt. Een paar keer per dag verliet de rector (een kalme man met een liberaal buikje) zijn kamer. Komische act voor twee heren. Snijders groette hem met militair eerbetoon, of de plechtigheid die hoort bij een koninklijke ontvangst. De rector wist wel dat hij in de zeik werd genomen, maar leek dat niet erg te vinden.

In de ruit die Snijders en de rector scheidde, zat maandenlang een dikke barst. ‘Daar heb ik een Havo-jongen met z’n kop tegenaan geslagen,’ vertelde hij, om er meteen aan toe te voegen, ‘mijn positie hier staat op de tocht, dat begrijp je.’ Aan huiswerk deed hij niet. Alleen  als de VPRO-gids een schrijversinterview of een literaire film aankondigde, moesten we kijken. Hij was zonder concurrentie de populairste leraar van de school, al bleef hij tot het eind volhouden dat die ‘Havo-jongens’ met wie hij geloof ik wel wat te stellen had, van hem kotsten. Op een dag vertelde hij trots dat een groepje leerlingen met een fototoestel bij hem langs was geweest om de populairste leraar van de school te fotograferen. Daar was hij groots op, vooral omdat hij altijd weerstand is blijven bieden tegen de je en jou-cultuur die vanuit de sectie tekenen en handvaardigheid oprukte. ‘Je hoeft je helemaal geen Jan-Kees te laten noemen om de populairste te zijn,’ stelde hij tevreden vast. Ondertussen liet hij ons Mulisch (ja, Mulisch!) lezen, gedichten schrijven, hoorspelen maken en luisterden we naar Stiefmoeder aarde en zijn eeuwige gedweep met de oude Grieken. Hij was de eerste vrolijke atheïst die mijn pad kruiste. ‘Daar beslissen maar twee mensen over,’ zei hij bij dreigend oproer, ‘god en ik. En god bestaat niet.’ Ik was bepaald niet zijn beste leerling. Dat was Nicole Siemelink. Ik wou het wel heel graag zijn. Om hem te behagen schreef ik vlammende anarcho-linkse pamfletten die hij beloonde met cijfers tussen 4 en 6. Zijn vrouw Y. die ik de laatste jaren wel eens tegenkom, bestrijdt dat overigens met klem. ‘Een vier? Kom nou. Dat deed Peter niet.’

In de brieven en mails die we wisselen, is hij mijn leraar gebleven. ‘Je bent een geestige en erudiete jongen,’ schrijft hij dan, ‘maar tegen een zinsconstructie als… moet ik toch bezwaar maken.’ Of: ‘Als ik eens mag vragen: welk komma-systeem hanteer jij?’ Ook heeft hij me een keer vermanend toegeschreven: ‘De dingen ernstig nemen, daarin schuilt een groot gevaar’. Ik zeg natuurlijk nog steeds u tegen hem, als levenslang bewijs dat hij wat mij betreft nog altijd de populairste leraar van de school is.

Toen ik deze week mijn zoons voorlas (niet uit Mulisch) klonk vanuit de woonkamer een kreet. Mijn vrouw onderbrak me om het grote nieuws te brengen dat Snijders de Constantijn Huygensprijs had gewonnen. We dronken, bij gebrek aan champagne een glas Jip en Janneke-cider. De volgende ochtend kwam per e-mail het verwachte ZKV. Daar stonden veel geweldige zinnen in, waaronder: ‘Er valt een blok hout uit de hemel op mijn hoofd. Ik juich en spring in de lucht, maar niemand ziet het.’

Ik juich en spring ook, want langzaam dringt het besef door dat ik niet zomaar een leerling meer ben. Ik ben de leerling van een oeuvre-prijswinnaar. Een nieuwe claim to fame.

Erik Nieuwenhuis