Geachte heer Peppelenbos,

Nog steeds krijg ik reacties op een column op uw literaire website TZUM, geschreven door de heer L.H.Wiener. Hij zou nogal wat bagger, modder, stront over mij hebben uitgestrooid. Ik ken L.H. Wiener alleen van enig mailverkeer. Ik heb de betreffende stukjes niet gelezen.

Ruim een jaar na zijn overlijden voel ik me echter geroepen door mijn man, Peter Müller/A.L.Snijders, iets over zijn verhouding met L.H. Wiener te zeggen. Op bladzijde 54 in mijn boek Laatste Lente staat:

[…] Daarna lopen we ons rondje door het bos. Lenteachtig maar te koud. De eerste vijf minuten zwijgen we, dan, mede door onze opgewarmde motoriek, beginnen we te praten. P. heeft het over zijn ambivalente gevoelens voor sommige mensen. Dat was vroeger al zo en is niet overgegaan. Hij ervaart het als een vreemde tweespalt in zichzelf. Hij keurt het zeker niet goed: zijn omgang met ‘vrienden’ die hij diep in zijn hart klootzakken vindt. […]

Mijn man noemde wat namen van vroeger, sprak vooral in het heden over bovengenoemde Haarlemmer. Ze waren ruim een jaar gebrouilleerd. De heer Wiener had in een mail aan mijn echtgenoot mij DAT WIJF genoemd. Rigoureus verbrak mijn echtgenoot toen de relatie met hem. Ruim een jaar later stuurde zijn ex-vriend een uitvoerige wiedergutmachungs-mail. Mijn man voelde geen behoefte de band te herstellen, maar omdat hij een zachtmoedig mens was – behalve als iemand over zijn grens ging – schreef hij terug: ‘Zand erover’. Korter kon niet.

Meneer Peppelenbos, ongetwijfeld blijft u een open podium bieden aan de nachtelijke, in een alcoholische roes gedrenkte columns van de heer Wiener – een uitlaatklep voor zijn woede en jaloezie. Wellicht schenken zijn stukjes hem bevrediging. Dat is prettig voor hem. Zijn de lezers van TZUM ook blij met de stukjes?

Vriendelijke groet,

Ineke M. Swanevelt