In deze regenachtige zomer enkele succesnummers uit het rijke papieren archief van Tzum. In 1998 interviewde Derwent Christmas Jaap Scholten voor het allereerste nummer van Tzum. Scholten had toen alleen nog maar een verhalenbundel en een roman op zijn naam staan.

Schrijven zoals je ’s nachts moet pissen

Vrij onopvallend sloop hij de Nederlandse letteren binnen. In de week dat de Golfoorlog uitbrak en De wetten van Palmen verscheen, kwam zijn verhalenbundel op de markt. De bundel bleef nagenoeg onopgemerkt, maar met de roman Tachtig revancheerde Jaap Scholten zich. Er verschenen positieve recensies in de ‘belangrijke’ media, de bundel verscheen in de Rainbowpocket-serie en de verkoop van de roman verloopt al drie jaar zeer gestaag. Inmiddels werkt hij aan zijn tweede roman, die in het najaar van 1998 zal verschijnen bij uitgeverij Thomas Rap. Jaap Scholten over Nix, verbeelding en brieven.

Je debuteerde in een periode waarin in de media veel aandacht werd geschonken aan de generatie Nix. Jouw naam is nooit in verband gebracht met die generatie, hoewel je er qua tijd en leeftijd wel bij zou passen. Hoe verklaar je dat?

‘De generatie Nix was al een hype voordat Tachtig verscheen en pas nadat ik debuteerde. Ik val er eigenlijk een beetje tussenin. De schrijvers die debuteerden in de periode tussen mijn boeken, hebben ze generatie Nix genoemd. Aan de ene kant, qua thematiek, pas ik bij die groep, alhoewel Nix niet echt een noemer heeft natuurlijk. Aan de andere kant hoor ik er niet bij omdat de Nix-boeken heel erg vanuit de ik zijn geschreven. Bij mij is het allemaal veel breder. Als ik in die tijd was verschenen was ik waarschijnlijk ook als Nix-schrijver aangeduid. Maar ik ben er helemaal niet treurig om dat ik niet in dat hokje ben gestopt, want ik vind het veel prettiger om gewoon alleen te staan. Dat lijkt me bij uitstek de plek voor een schrijver, buiten de groep. Die generatie Nix was op een gegeven moment alleen nog maar een manier om in het spotlight te staan en is daarmee volkomen uitgebuit.’

De Nix-boeken worden vaak vergeleken met de Amerikaanse brat-pack romans. Een recensent noemde Tachtig een ‘Twentse brat-pack’. Wat vind je van die betiteling?

‘Ik vond het op zich wel een leuke term, alleen is het me nog steeds niet helemaal duidelijk wat die recensent daarmee bedoeld heeft. Ik heb altijd gedacht dat bratpack een groep schrijvers is, net zoals er ook een groep jonge acteurs is die bratpack heet. Waarschijnlijk bedoelde de recensent dat ik in de lijn van die schrijvers lig. Toch ben ik niet zozeer door de bratpack-auteurs beïnvloed, eerder door Salinger en een aantal andere Amerikaanse auteurs, zoals John Fante. Maar ook door bijvoorbeeld Elsschot.’

Je rijdt in een auto, je hebt haast. Op de linker weghelft staat Elsschot, op de rechter weghelft staat John Fante. Wie gaat eraan?

‘Dan rijd ik Elsschot omver. Beide vind ik goede schrijvers, maar Elsschot is wat zwaarder dan Fante. Fante kan me zo ongelooflijk ontroeren en aan het lachen maken. Dat heb ik bij heel weinig schrijvers. Ik heb de laatste tijd wat nieuwere boeken gelezen en één daarvan was de nieuwe Connie Palmen. Dat is net de Cissy van Marxveldt van de jaren negentig of een Joop ter Heul. Ik vind het echt helemaal niks. Toen Bavianehaar & Chipolatapudding verscheen, was net De wetten van Palmen verschenen én brak in dezelfde week de golfoorlog uit. Temidden van die twee zaken, bleef er voor mijn boek maar weinig ruimte over in de media. Dat heb ik Hoessein en Palmen nooit meer kunnen vergeven. Die twee zitten op één lijn voor mij. Toen ik na Palmen weer een stukje van Fante las, voelde dat bijna zuiverend. Het werk van Fante is zo goed geschreven. Zíjn werk heeft niets te maken met alle andere mensen die ook dingen schrijven.’

Je hebt eens gezegd ‘Eenzaamheid is de stuwende kracht van het schrijven’. Leg dat eens uit.

‘Ik denk je dat voor het schrijversschap van nature een soort eenzaamheid in je moet hebben. Daarmee bedoel ik niet alleen de afzondering, maar ook de positie van buitenstaander die naar de wereld kijkt en daar niet helemaal deel van uit maakt. In hele sterke mate voel ik dat ik nergens deel aan heb. Ik kan me in heel weinig zaken echt verliezen. Ik kan dat met schrijven, met het werk van sommige goede schrijvers, met seks. Dat onvermogen om je te verliezen vind ik een soort eenzaamheid. Het is geen treurige eenzaamheid, ik rouw er helemaal niet om. Door die eenzaamheid ontstaat er een drang naar communicatie en daaruit ontstaat het schrijven.’

Er zitten veel autobiografische elementen in je werk, toch zei je dat de verhalen op zich fantasie zijn. Waarom laat je de autobiografische elementen niet zoals ze zijn? Wat voegt de fantasie toe?

‘Het lijkt me verschrikkelijk saai om alleen echtgebeurde verhalen te vertellen. Daarnaast ben ik van mening dat je een verhaal toch enigszins moet vormgeven om het goed te krijgen. Peter Nádas heeft het mooi verwoord. Hij zei dat je zowel ervaring als verbeel-ding nodig hebt. Als je alleen je ervaring opschrijft wordt het pornografisch en als je puur je verbeelding opschrijft wordt het sciencefiction. Je hebt dus beide zaken nodig voor een zeker evenwicht. Volgens mij heb je die verbeelding ook nodig om het werk universeel te maken, om het verhaal voor anderen toegankelijk te maken. Dus als je al die eigen ervaringen hebt en je maakt er een verhaal van dan moet je de verbeelding gebruiken om het verhaal zó vorm te geven dat andere mensen er in kunnen stappen. Dat wat ik opschrijf, schrijf ik met de specifieke dingen die ik ken, maar ik wil juist die zaken zo maken dat er gevoelens overblijven die iedereen kent. In Tachtig gaat het over een textielfamilie, maar als ik die familie goed heb beschreven dan kan iedereen zich vinden in de verhoudingen en strubbelingen binnen families. Of je nou uit een Twentse textielfamilie komt of uit een Urkse vissersfamilie.’

Eigenlijk zeg je: verbeelding is vormgeven. Is die verbeelding die je nodig zegt te hebben iets dat je hebt overgehouden van de studie Industriële vormgeving?

‘Je kan zeggen dat de inhoud vast staat, dat het doel vast staat, maar dat de vorm nog bedacht moet worden. En door het vorm te geven geef je het werk extra betekenis. Het is voor mij niet zo dat verbeelding een ornament is. Je bent enorm aan het schuiven en schudden met al je ervaringen en die probeer je in een soort serie te leggen waardoor het meer betekenis krijgt. Je schept een soort orde daarin. Het is méér dan het vormgeven van een koffiezetapparaat. Dat is de reden waarom ik met die studie gestopt ben. Ik vond het een totaal zinloze bezigheid. Je maakt een nieuwe vorm voor oude dingen, puur voor comerciële doeleinden.’

Dat doet een schrijver toch ook? Alle verhalen zijn al eens ge-schreven. Er wordt alleen een nieuwe vorm voor gevonden.

‘Daar heb je helemaal gelijk in. Alleen is het heel essentieel dat we als mensen elkaar de hele tijd verhalen willen vertellen om daarmee iets uit te leggen. In verhalen communiceren we met elkaar, terwijl er met koffiezetapparaten alleen iets nieuws wordt getoond. Dat is alleen handel, een enorme machine die draaiende moet worden gehouden. Dat vind ik redelijke waanzin. Vormgeven van literatuur is anders. Toen ik Tachtig schreef had ik helemaal geen vorm voor het boek. Die vorm is er gaandeweg in gekomen. Vormgeven is het zoeken naar betekenis van hetgeen je op papier zet.

Je hebt nu twee boeken geschreven. De verhalenbundel Bavianehaar & Chipolatapudding en de roman Tachtig. Kijk je verschillend tegen die boeken aan?

‘Ik hecht eigenlijk veel meer waarde aan Tachtig, omdat ik daar veel langer aan heb gewerkt. Ik heb mijn verbeelding meer laten spreken. Bavianehaar & Chipolatapudding is onversneden autobiografisch, maar wel veel meer dan Tachtig een oefening in het schrijven. De verhalenbundel heb ik geschreven toen ik op de kunstacademie zat. Destijds schreef ik bijna iedere nacht een verhaal en die verhalen heb ik later ergens in een hutje op de Veluwe herschreven tot de verhalenbundel. Een roman is veel meer echt werk. De verhalenbundel heb ik geschreven zoals je ‘s nachts moet pissen. Ik moest gewoon uit bed om een verhaal op papier te krijgen. Tegenwoordig heb ik veel meer rust en kan ik langer ervoor gaan zitten. Dat is al sinds ik aan Tachtig begon te werken.’

Tachtig speelt zich voor een groot deel af in Twente. Heb je veel reactie vanuit Twente op je roman gekregen?

‘Er is bijzonder veel gereageerd. In Twente is er redelijk wat om het boek te doen geweest. Er zijn in Twentse boekhandels mensen verschenen die wilden dat het boek daar niet verkocht werd, omdat het zo’n schande was dat ik over de textielfamilies schreef. Ze dreigden zelfs nooit weer boeken in die winkel te kopen, als het in de schappen kwam te liggen. Het heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de textielfamilies heel gesloten zijn. Ik kom zelf uit zo’n familie en heb daarover geschreven. Dat doe je niet in die streek en daar heb ik last mee gehad. Ik ontving op een zeker moment ook boze brieven van familie en onbekenden en hoorde over ruzies in boekenclubjes omdat sommige mensen het boek niet wilden lezen. ‘

Je hebt gezegd dat de verhalenbundel een oefening is geweest voor het schrijven van de roman en in een interview zei je dat een hele reeks brieven de oefening was voor de verhalenbundel. Wat is er zo speciaal aan het schrijven van brieven?

‘Ik schreef altijd heel veel brieven. Ook tijdens het reizen. In Spanje ben ik op een gegeven moment naar een klooster gegaan voor een cursus scenarioschrijven van tien dagen. Daar heb ik voor het eerst iets geleerd over structuur en drama en daarna wilde ik iets schrijven. Toen ben ik begonnen door ergens in de Biesbos in een hut (het stelde niets voor, ik moest zelfs water pompen) te gaan zitten, want ik dacht ‘als ik maar op de goede plek zit, dan…’ Maar dat was niks, ik heb er bijna niets geschreven. Ik heb alleen maar wat water gepompt en vuurtje gestookt. Na een tijd ben ik daar weer vandaan gegaan en ben ik weer wat rond gaan trekken. Ik schreef veel brie-ven en ben op dat moment in die brieven meer verhaaltjes gaan vertellen. En ieder verhaal in de bundel is een bewerking van zo’n brief. Ik vind het erg prettig om iemand te hebben aan wie ik me richt, want het publiek waar ik tijdens het schrijven aan denk is zo ontzettend groot, zo onmogelijk. Ik heb nog steeds dat ik veel liever een brief schrijf. Dat ik achter de computer vandaan kom, de nieuwe roman even laat liggen en snel een brief schrijf naar iemand. Ik vind het zo moeilijk tijdens het schrijven dat je jezelf niet meer censureert, maar gewoon echt vertelt wat je wilt vertellen waardoor alle barrières in je hoofd totaal verdwijnen. In de omgang ben ik een hele beleefde jongen en dus heb ik heel veel barrières, zo ben ik ook opgevoed. Maar in de brieven merkte ik dat er mensen waren aan wie ik gewoon alles makkelijk kon vertellen, zonder te beseffen dat ik een barrière doorbrak. Daarom blijven de brieven ook steeds terugkomen. In Tachtig zat een aantal brieven en ook in mijn nieuwe roman, die in het najaar gaat verschijnen, zit een serie brieven, die aan dezelfde persoon gericht zijn als de brieven van de verhalenbundel.

Je hebt gezegd dat je geen broodschrijver wilde worden. Vanwaar nu de keuze om dat wel te zijn?

‘Mijn idee was dat je geen goede schrijver kan zijn wanneer je het doet voor je brood. Dat je dan met een boek komt terwijl er helemaal geen innerlijke drang is, waardoor het onzin wordt. Ik heb voor mezelf de regel gesteld dat ik alleen boeken schrijf die ik echt wil schrijven. Dat heb ik zeker met het boek dat ik nu schrijf. Voor de films die ik schrijf geldt dat niet. Ik weet niet of er een moment komt waarop je hebt verteld wat je wilt vertellen. Als de drang om dingen te maken weg is moet je geen dingen meer maken. Ik wil nog veel meer dingen maken. Daarbij is de taal niet mijn enige middel. Het is mijn voornemen om niet door te gaan met taal als ik uitgepraat ben. Als je niets te zeggen hebt, moet je je mond houden.’

Derwent Christmas

Derwent Christmas is schrijver. Onlangs verscheen zijn tweede roman Volmaakte verdwijning bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Voor zijn debuut Twee tranen ontving hij de Schaduwprijs.

(foto’s: © Derwent Christmas)