‘Het moest een beetje viezig zijn’

Een nieuw boek van Thomas Rosenboom is een literaire gebeurtenis van formaat: de schrijver wordt overal geïnterviewd en overal besproken, de winkels liggen vol met stapels van zijn roman. Er kwamen zelfs filmpjes ter promotie.

Zoete mond gaat over een wat naïeve en wereldvreemde dierenarts die na de dood van zijn vrouw gaat wonen in een klein dorpje aan de Rijn. De kinderen in het dorp worden binnen de kortste keren aangestoken door een liefde voor dieren. Natuurlijk blijft niet alles zo idyllisch. Tzum sprak met de auteur.

Voor het eerst is een boek van jou in de markt gezet met filmpjes op YouTube.

We zijn gaan filmen in de buurt van Tolkamer, dat is waar de Rijn ons land binnen stroomt. Dat is niet meer bij Lobith, maar bij Tolkamer. Ik ben in Arnhem opgegroeid en ons gezin bracht vaak de weekenden door bij een zandafgraving daar bij Tolkamer. Ik kende dat gebied als jongetje al. Ik zeilde ook met een klein bootje op de Rijn, heel gevaarlijk eigenlijk. Ik deed het alleen maar als mijn vader er niet bij was en als het heel hard woei. Je had een heel harde westenwind nodig om tegen die stroom op te komen. Anders zou je met de stroom meegenomen worden en niet meer terug kunnen.

In Zoete mond staan eindelijk een paar zaken die ik zelf heb meegemaakt. Bij de beschrijving van de tocht over het IJsselmeer van Rebert kon ik uit eigen ervaringen putten.

Het plaatsje heeft de fictieve naam Angelen. Zo langzamerhand zijn er in Nederland heel wat plaatsen die een link hebben met jouw boeken. Bestaan er al Rosenboomwandeltochten?

Daar houd ik me eerlijk gezegd niet zo mee bezig. Zodra ik een boek af heb ben ik mijn belangstelling ook kwijt. Ik weet dat er in Amsterdam iets is naar aanleiding van Publieke werken, maar om dat nu zelf te gaan lopen. Ik heb nooit over Amsterdam aan het eind van de negentiende eeuw willen schrijven. Ik had een verhaalgegeven dat daar toevallig in die tijd speelde. Als voorbereiding op dat boek heb ik alles gelezen wat ik maar kon vinden, maar het gaat om het verhaal, het drama. Ik heb zelf nooit het idee gehad: ik schrijf over Amsterdam.

Bij De nieuwe man dat in Groningen speelt had ik een luchtfoto gezien, maar die heb ik verkeerd geïnterpreteerd: noord en zuid heb ik omgedraaid. Dat Wirdum ligt ook niet aan de vaart zoals ik dacht, maar een eindje er vandaan. Bij Zoete mond kende ik het landschap al.

Achterin de roman staat dat je veel hebt gehad aan de boeken over Dr. Vlimmen van Anton Roothaert en aan de tv-serie over de dierenarts James Herriot.

Ik wist niks van het beroep van dierenarts, maar ik kende wel Dr. Vlimmen. Die trilogie was nergens meer te vinden. Het is ook vrij mager als kunstwerk. Boven mijn ouders woont een gepensioneerde dierenarts en daarmee heb ik contact gezocht om hem te kunnen raadplegen als ik ergens niet uitkwam. Hij had die trilogie in huis en de dvd’s van James Herriot.

De ‘keizerskist’, de tas die gebruikt wordt bij een keizersnede, heb ik van Dr. Vlimmen. Alleen dat eigenlijk. Dr. Vlimmen is wel een aardig boek als je wilt weten hoe een dierenarts werkt. Maar bij mij staat zo’n gegeven in dienst van het verhaal. Maar dat is het enige wat ik gebruikt heb. Oh nee, die scène dat de baarmoeder terug in de koe gestopt moet worden komt ook uit Dr. Vlimmen.

Wat ik wilde voorkomen is dat de romantische kant van zo’n praktijk belangrijk werd. Die romantische en lyrische kant komt later wel als de hoofdpersoon Rebert in het dorp komt en de dierenliefde de kop opsteekt. Daarvoor had ik die romantische kant niet zo nodig. Vandaar dat er weinig kalfjes worden geboren in het boek.

Die Rebert wordt in dat dorp pas als dierenarts bekend als er een hondje aangereden wordt en hij ter plekke een oog moet terugdrukken in de kas. Een vrij technische operatie waardoor hij min of meer zijns ondanks laat zien dat hij dierenarts is. Dat komt, bedenk ik me nu, ook uit Dr. Vlimmen! Een gebroken pootje zou te lievig zijn, met verband en spalkjes en zo. Het moest een beetje een viezige operatie zijn.

Krijgen we een betere wereld als mensen met dieren omgaan?

Oh, dat denk ik absoluut. Voor een kind is het heel goed voor de ontwikkeling om de zorg te krijgen over een levend beest. Ik denk zelfs dat agressieve criminelen die in de cel kijken naar programma’s die agressie oproepen er baat bij zouden hebben. Ze zouden daar eigenlijk niet naar mogen kijken, maar alleen naar natuurprogramma’s. En alleen naar klassieke muziek luisteren. Stel je toch eens voor dat je alle criminelen een hamster in een kooitje geeft en ervoor laat zorgen, dan breng je iets zachts naar boven. Als je je kunt verplaatsen in een ander wezen, dan sla je iemand niet in elkaar.

Dat gevoel van dierenliefde, dat lieflijke wilde ik overbrengen. Niet bij één figuur maar meteen bij een heel dorp. Ik had zo’n boerendorp in de jaren zestig in gedachten waar de dieren toch al waren: konijnen en kippen die in hokken zaten. Maar die kippen waren er voor de eieren, niet voor het gezelschap. Ik had dus een hoofdpersoon nodig, een buitenstaander die de dierenliefde doet ontvlammen. Een dierenarts, iemand die wel iets met dieren heeft, maar zelf niet dweept met dieren.

Tegenover Rebert staat in het dorp de excentrieke oude man met de naam Jan de Loper. Een rijke man die zijn leven vult met practical jokes om maar in de aandacht te blijven. Zolang er over hem gepraat wordt, gaat het goed met hem. Hij is homoseksueel, maar dat wordt niet heel erg expliciet gemaakt.

Hij heeft een museum met aziatica, allerlei gebruiksvoorwerpen die hij uit Indië heeft meegnomen. Hij neemt ook zijn bediende mee uit Indië, maar die kan niet goed aarden, hoe vaak ze ook nasi eten en hoe vaak hij ook in dat museum mocht staan in zijn sarong. Inderdaad, een soort latente of onbegrepen homoseksualiteit.

Als Rebert studeert voor dierenarts dan woont hij in Arnhem en gaat hij met de trein naar Utrecht. Dat betekent dat hij geen enkele studentenvriendschap kan onderhouden en ook in Arnhem kent hij niemand. Ik dacht: als ik nou iemand aan de andere kant van de gang laat wonen, waarmee ik hem vriendschap laat sluiten, een homoseksueel met heel veel vrienden, dan kwadrateer ik zijn probleem. Die jongen studeert aan de modeacademie en krijgt de hele tijd vrienden over de vloer en Rebert kan het allemaal wel horen als ze kleren aan het passen zijn, maar hij behoort niet echt tot die groep.

Ik vind het dan wel leuk om te beschrijven dat ze samen naar een kunstenaarscafé gaan en dat Rebert nog vol bewondering is dat deze knappe student zo hoffelijk omgaat met de meisjes. Het getuigt van een enorme onschuld als de personages niet zien dat de ander homoseksueel is en het ook niet van zichzelf weten. Gewoon niet weten dat het bestaat of wel weten dat het bestaat, maar dan in grotere steden, maar niet bij jou of in jou. Die onschuld vind ik mooi.

Je hebt voor het eerst autobiografische elementen opgenomen in een roman, zoals dat landschap van je jeugd. Verlang je terug naar die tijd?

Ik heb wel een goede jeugd gehad, maar zonder gelukkig te zijn. Dat zeilen met een eigen bootje was wel wat. Dan ging ik naar een klein eilandje om een tent op te zetten en een blik witte bonen in tomatensaus warm te maken. Heel mooi allemaal. Ik had thuis altijd wel een vriend om mee te spelen en normale ouders met een stabiel huwelijk. Nu ik voor dat filmpje en voor interviews weer bij die zandafgraving ben geweest, weet ik dat ik me toen niet gelukkig voelde. Ik was vanaf mijn achtste voortdurend verliefd op verschillende meisjes, maar zonder echt verkering te krijgen. Ik was dan wel aan het zeilen, maar ik wilde eigenlijk ergens anders zijn: bij zo’n meisje. Dat heeft toch wel het levensgeluk bedorven.

Wat houd je tegen om een volledig autobiografische roman te maken?

Dan moet ik ook echt iets hebben beleefd wat op een verhaal lijkt. Ik zou ook geen Privé-Domein kunnen schrijven. Ik kan wel opschrijven hoe het is geweest, maar dat is niet de moeite waard.

Coen Peppelenbos

Dit interview verscheen eerder in de papieren Tzum, oktober 2009.

Foto’s: CP