Pleidooi voor de rommellezer

Het tijdschrift Literatuur zonder leeftijd besteedt in haar onlangs verschenen zomernummer veel aandacht aan Peter van Hoven, de passionele pleiter voor goede jeugdliteratuur die vorig jaar september plotseling overleed. De redactie herdenkt haar oud-redacteur met enkele beschouwingen die vooral ingaan op een van de thema’s die Peter van Hoven al lang geleden in kaart bracht: het grensverkeer tussen volwassen literatuur en jeugdliteratuur. Helma van Lierop-Debrauwer (die Tzum onverwacht een compliment geeft) en Jen de Groeve gebruiken beiden het voorbeeld Mijn meneer van Ted van Lieshout. Hoe komt het dat dat boek voor volwassenen zoveel aandacht kreeg het afgelopen jaar, terwijl hetzelfde thema, verpakt in een jeugdboek, enkele jaren geleden nauwelijks tot media-optredens heeft geleid?

Bij Van Lierop staat het zelfbeeld van jeugdboekenauteurs centraal: Sjoerd Kuyper, die vandaag de Theo Thijssen-prijs ontvangt, heeft volgens de hoogleraar jeugdliteratuur nog een beetje last van het aloude ‘calimero-complex’, terwijl andere schrijvers niet meer klagen, maar zich zelfbewuster uiten in de media. De Groeve gaat in bladzijdenlang gortdroog proza in op het verschil van de kritiek voor literatuur voor volwassenen en de kritiek van jeugdboeken en doorspekt haar stuk met aannames die ze niet onderbouwt. Zo gaat de hoofdredactrice van De Leeswolf en De Leeswelp nog steeds uit van het belang van literaire tijdschriften gaat ze volledig voorbij aan de digitale media. Ze gaat er ook van uit dat er geen recensenten zijn die zowel de boeken voor volwassenen en die voor jeugdliteratuur bijhouden (ik kan er bij Tzum zo al drie noemen en daarbuiten weet ik er nog wel één). Ik hoop dat de bladen waar ze de scepter over zwaait niet zo saai geschreven zijn en vol open deuren staan als haar eigen stuk.

We hebben met twee verschillende segmenten van een literair systeem te doen en ook al is het doel van beide om literatuur te scheppen, de context waarbinnen die literatuur ontstaat en functioneert, is verschillend. De draagkracht van bepaalde criteria kan afhankelijk van het segment dan ook aanzienlijk verschillen.

Nee, dan liever de bijdragen van de echte schrijvers in dit blad. De afgedrukte Annie M.G. Schmidt-lezing van Daan Remmerts de Vries springt van de hak op de tak, maar laat wel zien hoe een moderne jeugdboekenauteur het hoofd boven water probeert te houden met de vele schoollezingen die niet allemaal geslaagd zijn, de hoge omloopsnelheid van de eigen boeken in de winkel en de nieuwe media waar je als auteur ook wat mee moet. Ondanks het ontbreken van een heldere betooglijn, lees ik dit honderd maal liever dan het stuk van De Groeve. Ook fijn is de column van Floortje Zwigtman waarin ze niet ingedeeld wil worden bij een bepaalde categorie lezers. Een categorie die panklaar ligt voor marketeers die deze doelgroep kan bestoken. Nee, Zwigtman is een ‘rommellezer’: van alles door elkaar en het is onmogelijk om daar een eenduidig etiket op te plakken.

Een (inmiddels afgezwaaide) wetenschapper die gelukkig ook lekker kan schrijven is Harry Bekkering. Hij, en daarmee zijn we weer terug waar we begonnen waren, bekijkt in hoeverre zijn visie op jeugdliteratuur in de loop der jaren is gaan afwijken van die van Peter van Hoven. Van Hoven bleef wat strenger in de leer met zijn strijd voor literaire jeugdboeken, terwijl Bekkering ook meer waardering kreeg voor publieksboeken. Gelukkig is deze aflevering van dit altijd boeiende tijdschrift daarmee geen hagiografisch monument geworden voor Peter van Hoven. Wel een welverdiend saluut.

Coen Peppelenbos

Literatuur zonder leeftijd verschijnt drie keer per jaar. Dit was de 26e jaargang, nummer 88. (zie hier voor info over abonnementen)