Opschrijfboekjes

Die van de HEMA moet je hebben. Hoe geil het ook klinkt dat je je filosofische ingevingen en unieke observaties (‘duif in regen pikt maïs uit hondendrol’) op kunt schrijven in hetzelfde, in kalfsleer gebonden notitieblokje als Oscar Wilde en Ernest Hemingway*, als je zo’n opschrijfboekje ook echt wilt gebruiken, buitenshuis, onder minder gunstige omstandigheden, dan heb je niks aan een Moleskine. Ten eerste omdat hij te groot is om  in de binnenzak van je jas mee te nemen. Ten tweede omdat het vrijwel onmogelijk is om hem in één hand vast te houden, terwijl je met de andere hand even snel noteert: ‘het licht is hier heel anders, beetje suikerig. Glazuur op tompouce.’ Ten derde omdat hij te duur is en te elegant. Bij het schrijven in een goed opschrijfboekje mag je nooit een seconde denken: is deze gedachte wel diep genoeg voor dit mooie papier? Of: als ik nog even doorga met het noteren van mijn observaties in dit herfstige park, moet ik straks een nieuwe Moleskine kopen en die elf euro vijftig heb ik nou effe niet liggen.

Toen ik een jaar of vijftien geleden mijn eerste paar rollerblades kocht, zei mijn collega Sander van V., zelf een enthousiast amateurwielrenner, verbaasd: ‘Skates? Daar heb je toch bijna geen accessoires voor?’ Zelf compenseerde hij het dagelijks leed, waar we als medewerkers van de open inrichting voor dolende literaire zielen aan werden blootgesteld, met strakke broekjes, snelle bandjes, kleine en grote verzetjes en kekke handschoenen. Niks op tegen hoor. Ik doe het zelf – onder het mom van professionele uitrusting – ook. Ik heb schoenen die mijn voeten beschermen tegen temperaturen die aan deze kant van de Melkweg nog nooit zijn gemeten, een sneeuwbroek met een ingebouwd zendertje dat mijn exacte positie verraadt, mocht ik ooit ergens tussen de ijsberen verdwalen. En ik ben in het bezit van een memorecorder met een microfoon die zo gevoelig is, dat ik de mannen in het bordeel vijf straten verderop kan horen klaarkomen, als ik een telefonisch interview na opname beluister.

Ik gun iedereen zijn eigen vorm van fetisjisme, maar mijn opschrijfboekjes haal ik, om de hierboven beschreven redenen, bij de HEMA. Er staat maar heel zelden iets in dat de moeite van het teruglezen waard is. Bij het doorbladeren van een exemplaar uit 2004 las ik zo-even:

‘Twee in elkaar gevlochten bomen, de een neemt de geur van de ander aan.’

Ik heb een vage herinnering aan het park waar ik deze zin opschreef. Die bomen herinner ik me niet. De filosofische tuinman uit wiens mond ik deze versregel noteerde maar nauwelijks. En dan is dit nog een regel die min of meer grammaticaal en interpretabel is. Anders dan de in hetzelfde park geschreven notitie:

‘Veel verschillende tuinen en sferen die niet vanuit elkaar zichtbaar zijn.’

Als ik eerlijk ben, verschijnt er maar zeer, zeer weinig van wat ik in mijn opschrijfboekje teruglees in druk. Wat belangrijk is, onthoud ik zo wel en de rest verzin ik. Het zou geen gevoelige klap voor de Nederlandse letterkunde zijn als ik deze boekjes tot haardblok verlijm en er op het barbecueveldje in het Vondelpark de fik in steek. Toch kan ik er moeilijk afstand van doen. Dat komt vooral doordat ze door de jaren heen zijn uitgegroeid tot een zelfstandig kunstwerk. Een sculptuur dat iets zegt over het verstrijken van de tijd en de betrekkelijkheid van het (door mij) geschreven woord.

* Wat ook nog eens niet waar is. De suggestie dat Hemingway in een Moleskine schreef, is een verzinsel van een slimme marketeer.

Erik Nieuwenhuis