J. Kesselsfandag: lachen

Kon niet beter: buiten staat een man in een Sankt Pauli-piraten-T-shirt te roken, binnen klinkt huilerige country-muziek. Alle stoelen zijn bezet en anders dan verwacht hebben nog aardig wat vrouwen de weg naar de eerste J. Kesselsfandag gevonden. Art Garfunkel zelf hangt rond in de buurt van het podium en in één oogopslag spotten we Arie Storm, Anton Valens, Pieter Boskma en Herman Koch. De werken van P.F. Thomése liggen in optimistisch hoge stapels bij het standje van de uitgever en los van het drumstel op het podium en de hoge opkomst zou je zeggen dat je op een gewone literaire avond terecht bent gekomen. En eigenlijk blijft dat zo. Want als dit – zoals het affiche beloofde – een fandag is, waar is dan het standje met T-shirts en sjaaltjes met oneliners van Kessels? Waar zijn de op echte fandagen zo prominent aanwezige geblondeerde, met buttons behangen wijven die in de rij staan voor de meet-and-greet die ze hebben gewonnen met het insturen van een slagzin die de regel: ‘ik wil naar de J. Kesselsfandag, want…’ completeert. Waar is het J. Kesselsrookhok, waar de handelaar in tweedehands country-cd’s (Kessels-fandag-aanbieding: 2 halen, 1 betalen?) Waar is de bami, en waar, godsakke ja, is J. Kessels zelf?

‘Ik heb hem vanochtend gebeld,’ zegt zijn vriend, gezellig hangend aan een bartafeltje op het podium, ‘maar hij heeft nou eenmaal een kuthekel aan dit soort gelegenheden.’

Even daarvoor heeft hij voorgelezen uit J.Kessels, the novel. Een geweldige, misschien wel dé geweldigste passage uit het boek, waarin Thomése en Kessels (de personáges, dan hè) een toplesstent bezoeken:

Oben ohne heette het pittoreske toplesstentje, maar aan de zware kutstank te oordelen stond de zaak von unten ook behoorlijk open.

Een feest voor de echte liefhebber: Nico Dijkshoorn en band trappen af met een scheurende, stampende en alleszins geloofwaardige partij garagerock en even later komt Michiel Romeyn het podium op voor een variatie op de eenzame marktkoopman uit Jiskefet. Zijn vrije associaties op het thema ‘P.F. Thomése’ (Zaltbommel, Café de Zwart, ié-der-één! Connie Palmen, ié-der-één) zijn niks minder dan hilarisch. En hoewel hij de tekst van Whole lotta Rosie die hij na afloop zou zingen, maar half kent, veert het publiek op als hij met opgeheven armen de zaal inloopt. Je voelt aan alles dat dit het magische J. Kesselsmoment van de dag wordt. Maar Romeyn loopt, de armen nog steeds opgeheven, richting toilet en komt niet meer terug.

Thijs Römer en Katja Schuurman (!) lezen voor uit de Kessels-saga en tussendoor krijgen de leken in het publiek een (voor deze gelegenheid net iets te) doorwrocht lesje vertelinstanties van Neerlandicus Frank Heinen. In de eropvolgende interviewachtige constructie van zo’n tien minuten blijkt er over J. Kessels, the movie nog zo goed als niets te vertellen, maar blijkt de gedroomde regisseur, Erik de Bruyn, weer wel een aardig potje gitaar te kunnen spelen. Alle lof voor Isolde Hallensleben die dit Kesseliaanse pandemonium enthousiast en met oprechte belangstelling voor de daadwerkelijk aanwezige afdeling Tilburg in goede banen weet te leiden.

Bij Chong Kee in de Kinkerstraat ben ik de enige klant. Begrijpelijk, want ook hier ruikt het alsof de restauranthouder en zijn vrouw hun klanten unten ohne bedienen. De bami in Shanghai kan onmogelijk beroerder zijn, maar we zijn hier dan ook niet in Tilburg-Noord. Met de eerste bamiboer komt ook de eerste zure oprisping na het vertier van de fandag. Jazeker, ik heb me kapot gelachen, om Thomése zelf, om Dijkshoorns evergreen over Lou Reed en vooral om Michiel Romeyn. Maar dan bedenk ik mopperig dat ik Het bamischandaal eigenlijk een tegenvaller vond na de hilarische boektrailer, dat Thomése het lage niveau van the novel in het bamischandaal wat mij betreft niet meer haalde. Dat de feestelijkheid van de fandag, met zijn veilige quotum aan BN-ers met precies genoeg cult-credibility eigenlijk niks meer is dan het risicoloos uitmelken van een succesformule die weinig meer met literatuur heeft uit te staan. Wanneer, denkt de eenzame bamivreter, heb ik voor het laatst zoveel mensen zo aandachtig zien luisteren naar een schrijver, zonder verplichte jool, zonder de verplichting om in elke derde zin het woord ‘kut’ te laten vallen, zonder de sterke schouders van tenminste vier DWDD-coryfeeën? Wat is er van de veelbezongen kracht van het woord geworden, dat het niet meer gehoord wordt zonder audio-visuele hulpmiddelen? Waarom wordt er van schrijvers tegenwoordig toch verwacht dat ze, liefst in het zicht van een camera, kunstjes doen waar anderen (acteurs) veel beter in zijn?

Zulke dingen kan een man denken, als hij eenzaam met een bak onduidelijke Chinees voor zich door het raam van Chong Kee naar buiten kijkt. Dat diezelfde man in diezelfde Kinkerstraat weer in een hikkende lach schiet als hij terugdenkt aan de geprojecteerde foto van Bernadette van Roij uit Aarle-Rixtel, in Gaastra-jas naast haar Spartamet, maakt veel goed. Volgend jaar weer.

Erik Nieuwenhuis

(iphonefotografie van Peter Gorgels)