In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 26: Aan den weg der vreugde.

Die noordelijke ziekte om te peinzen

Het is eigenlijk een schande dat Aan den weg der vreugde (1908) niet tot de canon van de Couperusromans is doorgedrongen. In navolging van de eerste recensenten wordt het nog vaak als een niemendalletje beschouwd, dat niet in de schaduw van zijn voorganger Van oude menschen kan staan. Niets is minder waar.

Aan-den-weg-der-vreugdeZeer trefzeker heeft Couperus de roman beperkt tot twee personen, Aldo en Emilia. Hij is een Italiaanse arts, die in het leger heeft gewerkt en in oorlogstijd grote gruwelijkheden meemaakte. Nadat hij ontslag heeft genomen oriënteert Aldo zich op nieuwe mogelijkheden. Emilia is een jonge weduwe uit Nederland, die in Italië van allerlei vage psychische klachten probeert te herstellen. Ze ontmoeten elkaar in een hotel hoog in de bergen. Aldo kijkt opzettelijk uit naar een ‘vrouw’ voor de zomer en Emilia valt als een blok voor hem. De seksuele aantrekkingskracht tussen hen wordt door Couperus als onontkoombaar beschreven. Zonder zelfs maar een aarzeling vanwege de burgerlijke conventies gaan ze meteen met elkaar naar bed. ‘Hij dwong tusschen zijn lippen haar mond, en zij voelde zijn tanden. Zag zijn oogen diep schitteren. Nu zoende hij haar, keer op keer. (…) Als roode vruchten aten zij elkanders kussen, tot zij doodsbleek, zweetbepareld was aan zijn borst…’ Om de commentaren van de andere hotelgasten te ontlopen nemen ze kamers in een afgelegen dorpje, waar ze zich voordoen als een getrouwd echtpaar.

Aldo wordt door Couperus beschreven als een zeer aantrekkelijke man, met een ‘wreede mond’ onder een ‘jongenssnor’ en rode lippen ‘als waren zij geverfd, gloeiend purper gefardeerd in zijn lichtbrons en breed gezicht’. Emilia is blond en bleek. Hoewel hij haar emoties voortreffelijk beschrijft, is Couperus overduidelijk minder in haar geïnteresseerd. Aldo is een hedonist, hij wil zo weinig mogelijk problemen in zijn leven. ‘Je moet altijd zoeken naar de vreùgde …dat is te vinden: je moet niet zoeken naar het gelùk…’ Nadat ze enkele maanden in het dorpje hebben gewoond begint Emilia te twijfelen over hun met seks gevulde dagen. Ze verlangt naar perspectief, gaat wroeten in zijn verleden en wil Aldo vooral in zijn ‘ziel’ leren kennen. Hij ontwijkt dit natuurlijk, waardoor de problemen zich opstapelen.

Couperus heeft voor dit boek een prachtig symbool gevonden waar de gehele problematiek tussen Aldo en Emilia in weerspiegeld wordt. Aldo is gefascineerd door hagedisjes die hij met een fluitje kan lokken. Het samenspel tussen Aldo en deze diertjes wordt door Couperus uiterst sensueel beschreven.

Met kloppende flankjes bleef het daar, wat verder, naar achter toespieden… In Aldo Ardo’s oogen kwam een heel zachte blik en over de wreedheid om zijn gloeiende mond, wat schuin hoog, een glimlach. Heel zacht smakte hij met de lippen, als ware het met het geluid van een zoen – het zoengeluid waarmeê zacht het hagedismannetje lokt zijn wijfje (…).

Ook in hun afgelegen dorp is er een hagedis, waarmee Aldo een tedere relatie heeft opgebouwd. ‘In de warmte der hand draaide het beestje behaagziek, zwiepte het staartje, bleef stil en werd zich zeker gewaar, dat de hand van den god hóog opging naar den hemel: naar den rooden mond, naar de zwarte oogen des doods.’ Emilia, jaloers op deze intimiteit, die verder gaat dan haar band met Aldo, verliest haar zelfbeheersing en trapt het hagedisje dood. Deze moordscène zindert van de spanning, die door Couperus met superieur vakmanschap is beschreven. Echt een van zijn meesterstukken. Daarna volgt de onvermijdelijke ontknoping. Aldo heeft genoeg van ‘die noordelijke ziekte om te peinzen’ en vertrekt. Emilia is ontroostbaar.

Aan den weg der vreugde is door Couperus uiterst beheerst geschreven. Hij concentreert zich volledig op de intrige en bewandelt geen zijwegen. Alles draait om de begeerte die Aldo bij Emilia opwekt. De ‘vreugde’ die aldus ontstaat wordt uiteindelijk door Emilia zelf bedorven. Heel duidelijk verbindt Couperus in deze roman tobben en piekeren met een noordelijk levensgevoel. De levenslust van zijn Italiaanse hoofdpersoon vormt hiermee een scherp contrast. Ook het landschap, de zon en de loomte van de zomerse dagen dragen aan deze mediterrane opvatting van het leven bij.

Aan den weg der vreugde zou de laatste contemporaine roman blijken te zijn die Couperus schreef. Dit had niets te maken met een verlies aan inspiratie, Couperus stopte met het schrijven van romans uit gepikeerdheid omdat zijn werk steeds slechter verkocht (en beoordeeld) werd. Aan den weg der vreugde is een zeer vitaal boek en het is eeuwig zonde dat er niet nog meer moderne romans op zijn gevolgd.

Doeke Sijens

Louis Couperus – Aan den weg der vreugde Volledige werken, deel 26. Veen, Utrecht, 1989. (Oorsponkelijke druk, L.J. Veen, Amsterdam, 1908) 158 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)