Een ziekte met een elegante naam

Frans Pointl viert op 1 augustus zijn tachtigste verjaardag. Zijn uitgever is er dus als de spreekwoordelijke kippen bij om een verzamelaar op de markt te brengen. De laatste kamer wordt aangekondigd als het laatste boek dat bij leven van de vrolijke Frans zal verschijnen. Met de lichtironische rashypochonder weet je het echter nooit. Begin 2009 gaf men nog geen stuiver voor zijn overlevingskansen. Zelden heeft uw recensent meer slangen en machines aan een mens gekoppeld gezien als in die dagen.

Wonder boven wonder, maar verre van ongeschonden, kwam de fijne aartsmopperaar met de schrik vrij. ‘Ik kon praten noch slikken, wel denken. Weet je wat ik dacht: ik heb mezelf overleefd, waarom hebben ze me uit dat zwarte gat getrokken?’

De diagnose: het syndroom van Guillain-Barré, een zeldzame auto-immuunziekte. Pointl dient de rest van zijn leven te slijten in een piepklein kamertje in een verpleeghuis. Een goede basis voor wat mooie observaties van een ‘mensenvriend’ pur sang, waarbij enige gelijkenis met bestaande personen en/of situaties op louter toeval berusten. Ja, ja.

Op dergelijke sappige verhalen moet in deze bundel gewacht worden tot deel III, het segment dat tevens naamgever is van het boek. ‘Het is een monnikscel maar ik hoef tenminste niet langdurig in de “huiskamer” te verblijven. Iedereen daar is me wezensvreemd.’

Kort daarvoor beschrijft hij hoe hij de ziekenhuisopname eind 2008 zelf heeft beleefd. Althans vanaf het moment dat hij op de transferafdeling terechtkomt. ‘Ik lag in een grote container met ouderen die niet meer naar huis konden, die niets meer bijdroegen aan de economie, kortom ze dienden nergens meer toe. Zo voelde ik het tenminste.’ Met veel zelfspot beschrijft de auteur in dit deel het leven van een grotendeels hulpbehoevende in een verpleeghuis. Een bonte stoet al dan niet dementerende lotgenoten passeert de revue. Uiterst grappig is hij hier ook. Een verzorger vraagt hem waarom hij geen elektrische stoel neemt. Hij antwoordt: ‘Daar zit je maar één keer in.’

Juist in deze stukken vat Pointl zijn leven, zijn ‘kleine geluid’ heel adequaat en toch zeker ook ontroerend samen. Door de bank genomen heeft hij, speciaal voor de oudere lezer, wel iets weg van Simon Carmiggelt. De zwart-wit televisie, het melancholische deuntje, de door wallen en groeven gesierde kop en de gedragen stem.

Pointl wandelt in deel III zelfs, al is het schoorvoetend, een zekere weg van berouw, richting zijn jonggestorven lamenterende moeder bijvoorbeeld. Maar evengoed neemt hij ‘een voorschot op de eeuwigheid’ door veel te slapen en heeft hij zijn grafschrift al klaar: Van mensen eindelijk verlost.

Toch lijkt Pointl wat milder geworden. Hij geeft toe dat er enkele mensen zijn voor wie dat niet geldt. Laten we er van uitgaan dat zijn beoogde biograaf daar ook toe behoort. Desgevraagd laat deze weten dat de auteur heeft laten doorschemeren dat dit boek van hem eigenlijk niet had gehoeven. Maar we kennen Frans. Er is vast nog een zekere ijdelheid. We voeren hier het gedicht ‘Aandacht’ op.

je schrijft omdat je
aandacht wilt zei ze
ik kan ook wel een
boek schrijven zei ze
hang mijn vuile was
niet buiten zei ze
ik: mijn vuile was
brengt wat op
jij een boek?
je zweet al
boven een ansicht

RUZIE

ze had gelijk
in de eerste zin
dacht ik jaren later

Deel IV bestaat uit een tiental gedichten. Pointl is een auteur die eigenlijk steeds hetzelfde boek aflevert, net in een ander jasje gestoken, die het liefst schrijft over hospita’s, de kleine man met een onbetekenend baantje en dito liefdesleven. De zelfkweller. Toch weet hij telkenmale te boeien. Zijn gedichten behoren tot zijn beste werk. Niet voor niets gaf uw recensent, voor uitgevertje spelende, begin jaren tachtig een dichtbundel van hem uit. Het leidde tot de breuk met een compagnon. Die vond het werk veel te sentimenteel. Pointl weet juist precies buiten die gevarenzone te blijven.

De verhalen en egodocumenten hebben geen twist of plot. Ze hebben dat ook niet nodig. Het zijn de lotgevallen van een ‘simpele ziel’. De meeste teksten barsten van de soul. Pointl is ‘de boze buurman’ die wij allemaal niet hopen te worden, maar waar we ontegenzeggelijk ook een beetje compassie en vertedering bij voelen. Zeg, beste Frans, zullen we nog een mooie dichtbundel maken? Onkruid vergaat niet, toch?

Guus Bauer

Frans Pointl – De laatste kamer. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 176 blz. € 17,50.