De grootste krachtpatser aller tijden

In het warenhuis dat de geschreven literatuurgeschiedenis vaak is – in warenhuizen hebben ze net als in grote boekhandels veel, maar niet altijd precies wat je zoekt en het is er vaak ook zo benauwd – worden de vernieuwingen in de Westerse literatuur tijdens het interbellum aangeduid met twee begrippen. Aan de ene kant de ‘historische avant-garde’, die zich zoals bekend voornamelijk groepsgewijs manifesteerde (surrealisten, dadaïsten) door middel van experimenten, performances en manifesten, en aan de andere kant de zogeheten ‘modernisten’, een verzameling schrijvers die afzonderlijk van elkaar de Europese roman hebben vernieuwd. De oorzaak van deze transfiguratie van de roman wordt doorgaans gezocht in de Eerste Wereldoorlog. Het lijkt inderdaad niet onlogisch dat de literatuur via de loopgraven – veel schrijvers en dichters namen deel aan de gevechten, en niet de obscuurste (zie: hier) – alleen maar kon leiden tot onthechting en regressie; nooit zou ze meer naar de oude vertrouwde werkelijkheid kunnen terugkeren, ja hooguit in shellshock of anderszins psychisch of fysiek beschadigd. Rondom de modernistische romans hangt het parfum van buskruit.

De grote drie onder de modernisten zijn James Joyce met zijn bekendste wapenfeit Ulysses, Marcel Proust met zijn cyclus Op zoek naar de verloren tijd, en de enige van de drie heren die actief aan de oorlog heeft deelgenomen, Robert Musil, auteur van De man zonder eigenschappen. Stuk voor stuk gaat het om monumenten voor (literaire) geschiedschrijvers, maar meer dan eens hoor je van beroepslezers – gewone stervelingen beginnen er zelden aan – dat ze volstrekt onleesbaar of zeer taai zijn. Excentriek zeker, maar onleesbaar kan ik helaas nog niet concluderen. Persoonlijk vermaakte ik me uitstekend in het begin van Ulysses, maar nadat ik mijn exemplaar ooit na een slaperige rit in een Rotterdamse bus heb laten liggen ben ik er niet meer aan toegekomen. Soms fantaseer ik dat mijn exemplaar van Ulysses nog steeds in dezelfde bus ligt, misschien bij de chauffeur voorin, en dat het voor eeuwig wordt rondgereden. Maar dat terzijde. Op Joyce, en ook Proust en Musil hoop ik bij een andere gelegenheid terug te komen. Als dat een opluchting is, dan kan ik alleen maar zeggen: de opluchting is geheel aan mijn kant. Er is geen sprake van onwil, maar in tegenstelling tot de beklimming van de Mount Everest kan je Joyce, Proust en Musil bij wijze van spreken ook nog gaan lezen als de rollator een dagelijkse realiteit is. Voor de dapperen onder ons, volgens NRC Handelsblad is Prousts romancyclus honderd jaar na dato nog steeds ‘actueel en hot’ (Boeken, 15-11-2013).

Franz Kafka lijkt de meest publieksvriendelijke onder de modernistische auteurs, en verder is er nog een dame, Virginia Woolf, die vermoed ik vooral populair is onder (feministische) literatuurwetenschappers. De Weense textielfabrikant Hermann Broch komt in de literatuurgeschiedenissen een beetje achter de andere modernisten aanhobbelen. Ja, Milan Kundera is lyrisch over Broch, maar als je leest wat Kundera over de Slaapwandelaars-trilogie heeft geschreven, verwacht je een Ulysses in overdrive. Niets is minder waar, althans ik heb Brochs roman Esch of de anarchie verslonden, met eeuwige dank aan boekhandel Schreurs en De Groot in Amsterdam. Toegegeven, het hielp dat de hoofdpersoon, Esch, worstelwedstrijden voor vrouwen organiseert, wat mijn professionele interesse heeft, en ik begrijp goed dat je daar niet iedereen voor wakker kunt maken. Hoe dan ook, ik mag me dan vooralsnog niet hebben bekeerd tot Joyce, Proust of Musil, wél alvast tot Hermann Broch.

En dan is er nog een hekkensluiter van de modernisten. Het gaat om een zakenman afkomstig uit de periferie van Midden-Europa, Triëst, maar wiens roman De bekentenissen van Zeno (1923) met recht als een van de belangrijkste romans uit de twintigste eeuw geldt. Tot hem had ik me al lang geleden – om biografische redenen wellicht – bekeerd: Italo Svevo, pseudoniem van Aron Hector (Italiaans: Ettore) Schmitz (1861-1928). Met die nieuwe naam wilde hij, zo stelt hij in zijn Autobiografisch profiel, de Duitsers (Svevo betekent Zwaab) en de Italianen verzoenen, niet vanwege zijn verre Duitse voorvaderen maar vanwege zijn verblijf op de kostschool in Würzburg in zijn jeugdjaren waar hij werd voorbereid op een carrière in de handel. Svevo was dus een sprekend voorbeeld van het cultureel heterogene Triëst, de ‘oostelijke poort’ van Italië; men heeft hem verweten dat hij gebrekkig Italiaans schreef, thuis sprak hij het locale dialect. Afgezien van Würzburg en Londen, waar hij geregeld voor zaken verbleef en waarover hij ook heeft geschreven, is Svevo’s leven en werk verknoopt met Triëst. Daar raakte hij op zijn 46ste bevriend met James Joyce toen hij Engelse les van hem kreeg aan het taleninstituut Berlitz. Joyce las zijn werk, raakte enthousiast, en spoorde Svevo aan een nieuw boek te schrijven. Dat zou De bekentenissen van Zeno worden. Bovendien schijnt Joyce het hoofdpersonage van Ulysses, Leopold Bloom, naar zijn vriend te hebben gemodelleerd. Svevo, die naast het schrijven vioolspelen als hobby had, zei over de genese van de Bekentenissen: ‘Eindelijk zouden de oren van zijn huisgenoten gespaard worden voor het onaangename geluid van zijn onritmische vioolspel.’

Een strijd Svevo

Svevo is de schepper van een relatief compact oeuvre. Het meeste is gelukkig vertaald naar het Nederlands, maar nog lang niet alles. Het wachten is bijvoorbeeld op zijn toneelstukken en literaire beschouwingen. De wil om alle Nederlandse vertalingen te bemachtigen betekent een antiquarische en bibliografische speurtocht. Er is de verzamelbundel Alle verhalen, destijds uitgegeven bij Bert Bakker, maar daarin zijn de novellen niet opgenomen. En het debuutverhaal ontbreekt. Dat weten we nu dankzij de nieuwe Svevo-uitgave die onlangs bij Serena Libri is verschenen: Een strijd. Dit fraai vormgegeven boekje – de hand van een dame met smaak is duidelijk zichtbaar – bevat Svevo’s eerste korte verhaal uit 1888, aangevuld met een nieuwe vertaling van een van zijn novellen, De goede oude man en het jonge meisje, geschreven vlak voor zijn dodelijke auto-ongeluk in de omgeving van Triëst op 67-jarige leeftijd. Deze zaken- en familieman was toen, met dank aan James Joyce, al een paar jaar een internationaal literair fenomeen, en, zo schrijft Claudio Magris, verwijzend naar de Franse en Italiaanse critici die voor het eerst zijn genie erkenden: ‘Een personage dat, misschien zonder het te willen, een van de meest verontrustende en mysterieuze dichters van het niets [poeti del nulla] werd.’

De toevoeging van de novelle pakt bijzonder goed uit, omdat je zo de jonge en oude Svevo naast elkaar aan het werk kunt zien, maar ook inhoudelijk vullen de teksten elkaar wonderbaarlijk goed aan. Het was alweer een tijdje geleden dat ik de verhalen van Svevo heb gelezen, en afgezien van een enkel verhaal maakten ze niet zo’n indruk op mij – misschien omdat veel verhalen niet door Svevo waren afgemaakt – als dit debuutverhaal. De novelle, die ik eveneens voor het eerst las, kan zich meten met een andere prachtige novelle van de late Svevo: Corto viaggio sentimentale (vertaald als Korte romaneske reis), over een andere oude man die per trein van Triëst naar Milaan afreist. Degene die de drie romans van Svevo heeft gelezen en het overige werk wil verkennen, kan het beste met Een strijd beginnen, maar het is ook een uitstekend boekje om überhaupt met Svevo te beginnen.

Een strijd – bij het Italiaanse woord ‘lotta’ kun je ook denken aan een bokswedstrijd – is zoals vertaler Tom de Keyzer in zijn voorwoord stelt een introductie op de rest van Svevo’s oeuvre waarin een ‘inetto’ (ongeschikte) zich niet weet aan te passen aan de maatschappij en daarom maar ‘toneelspeelt en zich terugtrekt in dromen, bespiegelingen en herinneringen’. Inderdaad zijn de karaktertrekken van Zeno, Svevo’s beruchtste ‘inetto’, al aanwezig in de jonge dichter Arturo: de onmacht, frustratie, kleinzieligheid, de neuroses en obsessie, maar ook de intelligentie, alles is al aan de oppervlakte zichtbaar. Arturo strijdt met een domme, maar vrij sympathieke en welgemanierde worstelaar en schermer genaamd Ariodante, om de gunsten van een jongedame, Rosina. Op een gegeven moment wordt zij vergeleken met Dulcinea, en het is denk ik niet gratuit te stellen dat Svevo zich hiermee een zuivere erfgenaam van Cervantes toont. Met Don Quichot was de figuur van de loser geboren – wat is Don Quichot anders dan een ‘inetto’? – en ook de jonge dichter, een dromer met een ‘makkelijk geprikkelde fantasie’, levert veldslagen in zijn eigen hoofd. Op een gegeven moment raakt hij verblind door overmoed en lokt de daadwerkelijke, fysieke confrontatie met de worstelaar uit: ‘Wat als ik hem nu eens een klap gaf? dacht de dichter terwijl hij naar het schijnbaar onbeschermde gezicht van zijn tegenstander keek. Eén klap zou al mooi meegenomen zijn.’ Maar nadat hij heeft uitgehaald met een linkse waarbij hij zijn ‘gunstige positie’ direct kwijtraakt, treedt de bittere werkelijkheid binnen: ‘Laat me los! Wilt u me wel eens loslaten? Ariodante kneep zo hard dat Arturo de botjes in zijn hand voelde kraken; hij schreeuwde en dreigde als een kind.’ Daarna is de dichter er nog steeds van overtuigd dat Rosina zijn tegenstander de deur zal wijzen.

De novelle De goede oude man en het jonge meisje speelt zich af in Triëst. Door Europa loopt een denkbeeldige scheidslijn tussen noord en zuid en als je dat idee serieus neemt dan zou die scheidslijn vermoedelijk Triëst doorkruisen. De tegenstellingen tussen de twee werelden zijn niet altijd stereotypen: rationeel-irrationeel, theorie-leven, beheersing-driften, protestants-katholiek, echtgenoot-maîtresses, koud-warm, blond-donker, melancholisch-frivool, enzovoort, ze zijn vaak een dagelijkse realiteit. Nomen est omen bij de ‘Italiaanse Duitser’ Italo Svevo getuige deze novelle waarin een oude man een jonge, aantrekkelijke trambestuurster verleidt – of is het andersom? – , door tegenstrijdige verlangens wordt verteerd en zich uiteindelijk overgeeft aan oeverloze rationalisaties. In eerste instantie heeft de ‘weldoener’ de illusie dat hij zijn driften kan reguleren met behulp van geld, en als hij na een hartaanval het meisje heeft moeten wegsturen om naar zijn idee de gezondheid te waarborgen wordt hij de koppige boekhouder van haar tekortkomingen, ook al blijft hij naar haar verlangen. Terwijl hij ’s nachts droomt van het meisje werkt hij overdag verbeten aan een studie over ouderen en jongeren (Over de betrekkingen tussen ouderdom en jeugd), waarmee hij zonder dat hij het zelf beseft laat zien dat theorieën soms niet zozeer een model vormen om de werkelijkheid te beschrijven als wel dwangmiddelen om de werkelijkheid anders voor te stellen, beter gezegd te vervormen. Don quichotterie wederom. Het extra ironische is in dit geval dat de ‘goede oude man’ zijn studie meent te doen vanuit idealistische motieven (‘Deed hij soms geen onderzoek naar een belangrijk segment van de morele weten die, volgens hem, de wereld in stand moesten houden?’), terwijl de waarheid is dat hij zich overgeeft aan zelftherapie en het sussen van zijn geweten.

De jonge dichter streed tegen een krachtpatser, waarbij woorden en gedachten een middel waren tot relatief onschadelijke zelfbedwelming. De oude man op zijn beurt vecht tegen een tegenstander die soms vele malen sterker is gebleken dan de grootste krachtpatser aller tijden: het eigen ik, die dansende duivel in het eigen hoofd die de zaken zoveel gunstiger – of minder gunstig – voorstelt dan ze in werkelijkheid zijn:

‘Smeerlap! O! Smeerlap!’ schreeuwde hij, oprecht geschrokken van zijn eigen droom. Hij probeerde zichzelf te kalmeren door te bedenken dat een droom niet de verantwoordelijkheid is van wie hem krijgt, maar wordt gestuurd door geheimzinnige machten. Maar die smeerlapperij was wel degelijk de zijne. Hij had veel meer wroeging om zijn droom dan over de reële feiten uit het recente verleden waaraan hij welbewust had meegewerkt.

Met een bedrieglijke eenvoud toont Italo Svevo dat een mens niet kan overleven zonder af en toe vals te spelen, maar dat er een moment komt dat zelfbedrog geruisloos en onbewust transformeert in zelfdestructie. Dat gevaar dreigt vermoedelijk niet alleen voor belachelijke oude mannen; wij allemaal worden soms geacht, al dan niet gedwongen, in de ring te stappen en onszelf recht in de ogen te kijken opdat de vernietiging kan worden afgewend. Anders is alles al bij voorbaat verloren.

Johannes van der Sluis

Italo Svevo – Een strijd, vertalingen uit het Italiaans van het korte verhaal Een strijd en de novelle De goede oude man en het jonge meisje door respectievelijk Tom de Keyzer en Els van der Pluijm, uitgeverij Serena Libri, 132 blz. € 17,50.