In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 44: Het zwevende schaakbord.

Draadloos zoude veel simpeler zijn

Je kunt veel over Louis Couperus zeggen, maar niet dat hij een eenzijdig oeuvre schreef. In 1917 en 1918 maakte hij voor de Haagsche Post een variant op het middeleeuwse Walewein-verhaal van Penninck en Vostaert. Het boek verscheen een paar maanden voor zijn dood in 1923. Couperus noemt het in zijn voorwoord ‘een soort humoristisch vervolg’.

Het-zwevende-schaakbordHet zwevende schaakbord is vrijwel identiek aan zijn middeleeuwse voorganger, behalve dat Walewein, Gawein geheten bij Couperus, nu op herhalingstocht gaat. In de roman zijn de ridders wat lamlendig. Die tafelronde van Koning Arthur is wel aardig, maar de avonturen dienen zich al tien jaar niet meer aan. Gawein, weduwnaar bovendien, verveelt zich te pletter. Daarom verzint Merlijn speciaal voor Gawein die van niets weet, terwijl de andere ridders op de hoogte zijn, dat er opnieuw een zwevend schaakbord het kasteel van koning Arthur zal binnenzweven en dat zal een nieuw avontuur uitlokken.

Merlijn is niet alleen een tovenaar, hij is ook uitvinder. Hij kan beelden op een doek toveren en hij is als wetenschapper ook bezig met draadloze telefonie. Via ‘sprakebloemen’ kan hij met zijn zuster Morgueine praten, maar er moet een betere manier zijn. Merlijn reageert ook wat kortaf als hij alleen maar voor zijn toverkunsten wordt opgeroepen door de ridders.

– Waar ik zoo lange geweest ben? antwoordde Merlijn. Maar mijn dappere wiganten, ik ben niet als gij lieden, die hier tot Camelot reeds sedert tien jaren respijt neemt van uwe heldendaden en rustiglijk afwacht tot Aventure zich meldt! Ik ben, het is waar, een tooveraar, maar ik ben tevens een chemicus, en een fyzicus, een mechanicus, een naturalist, een man van occulte sciencië en ik heb veel te werken, ik heb werkelijk veel te werken! Denkt gij, dat ik maar iederen dag hier tot Camelot kan komen klapaaien en maar niets doen en zitten te bepeizen van Wondere ofte van geen Wondere? Ik heb dezer dagen doorgrond of ik niet de sprakebloemen, die de gesprekken tusschen Morgueine en mij opvangen en terug kaatsen, draadloos kan inrichten.

– Draadloos? schaterde Acglovael het uit.

Merlijn zag den te pas of te onpas schaterenden ridder aan en haalde zijne schouders op.

– Ja, draadloos, zeide hij, droog. Nu hebben wij er metalen draden voor noodig, die spannen mijn gnomen mij onder de aarde, weet gij, Acglovael. Draadloos zoude veel simpeler zijn.

Aan dit lange fragment is goed te zien hoe Couperus zijn boek heeft geschreven: in archaïsch Nederlands met middeleeuwse termen, maar met vette knipogen naar de toekomst. Een soort Monty Python and the Holy Grail, maar dan wat minder grappig. Over de taal zei Couperus in zijn woord vooraf dat hij die wat ‘emailleerde’, dus liever ‘foreest’ in plaats van ‘woud’, liever ‘liebaert’ in plaats van ‘leeuw’. Een verklarende woordenlijst achterin het boek helpt de lezer van toen en nu.

Couperus zet het verhaal naar zijn hand, niet alleen in taal, ook in de moraal. Zo redt Gawein de jonkvrouw Alliene uit de handen van de minder edele ridders Mordret en Didoneel. De beeldschone jonge vrouw reist vanaf dat moment als beeldschone schildknaap Amadijs aan de zijde van Gawein mee en slaapt zelfs met hem in één bed, al ligt er wel een zwaard tussen hen beiden in. Het geeft Couperus weer de mogelijkheid om een spel te spelen met mannelijkheid en vrouwelijkheid. Gawein taalt overigens niet naar zijn mooie schildknaap (andersom wel) omdat hij als een blok valt voor de dochter van Ysabele die hij ooit roofde van koning Assentijn. Aan zijn hof vindt hij de dochter van zijn gestorven vrouw Ysabele, ook Ysabele geheten. Deze tweede Ysabele is liederlijk pragmatisch in de liefde. Ze is uitgehuwd aan een oudere koning elders, maar wil Gawein wel tot haar minnaar nemen, verzwijgend dat zij nog meer houdt van ridder Gwinebant die ook haar minnaar mag worden. Zij duldt geen jaloezie. Een vorm van immoreel gedrag die Couperus zeker zou aanspreken.

Zoals het in de ridderepiek betaamt wordt er zo hier en daar ook flink gevochten, vloeit er enorm veel bloed en rollen de koppen in het zand, voordat we bij een redelijk goed einde aankomen. Couperus heeft een vermakelijk uitstapje naar de Middeleeuwen gemaakt. Ik denk niet dat het boek eeuwigheidswaarde heeft, daarvoor is het teveel een spel. Het zal alleen gelezen worden door Couperusfanatici en Koning Arthur-dwazen.

Coen Peppelenbos

Louis Couperus – Het zwevende schaakbord. Volledige Werken, deel 44. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen 1994 (oorspronkelijke uitgave Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1922 = maart 1923), 252 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)