Een spelletje zijn waarvan ik de regels niet kende

Je hebt dichters die leven van lawaai. Je hebt dichters die jaar in jaar uit dichtbundels uitpoepen van 80 bladzijden of meer. Je hebt dichters die meer tweeten en facebooken dan dichten. Je hebt dichters die gevaarlijke poëzie schrijven. En je hebt Miriam Van hee.

ook daar valt het licht van heeIn de voor de VSB-poezieprijs genomineerde bundel Ook daar valt het licht is het grootste experiment een gedicht van twee bladzijden in distichons. Alleen al voor dat gedicht, ‘op de watersportbaan’, zou Van hee een prijs moeten krijgen. Het beeld dat opgeroepen wordt is eenvoudig en tegelijkertijd zo krachtig dat dit gedicht alles in zich heeft om een klassieker te worden: een vader roeit op het water, zijn dochter fietst op de oever. Twee tegengestelde blikrichtingen, de een beweegt achteruit, de ander vooruit.

daar gaat in een bootje mijn vader te water
hij roeit met langzame halen waartussen

het stil is, hij roert met een spaan in het water
hij maakt golven die later de oever bereiken

waar ik niet meer ben, ik fiets op het land
ik roep dat hij zeven en half gaat per uur

hij zit met zijn rug naar mijn uitzicht, hij ziet
waar we waren, ik zie wat er komt, hij draagt

een kirgizische hoed, geen echte maar een
van verschoten katoen want er is te veel wind

Het gedicht gaat verder, de situatie beschrijvend, en tegelijkertijd rakend aan de grote thema’s: de verhouding tussen vader en kind en vergankelijkheid natuurlijk. In je achterhoofd speelt ‘De moeder de vrouw’ van Martinus Nijhoff mee al zit in dat gedicht een zoon in ’t gras, hoort hij een vrouw psalmen zingen en ziet hij een soort geestverschijning van zijn moeder voorbijkomen. Nijhoff eindigt met de regels: ‘O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer. / Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.’ In het gedicht van Van hee rijdt de dochter mee met haar vader, al kan het contact niet meer gemaakt worden.

maar hij kon mij niet horen, hij roeide, het leek
hem geen moeite te kosten, langzaam vervulde

hij zijn aardse plicht af en toe kijkend naar mij
op de oever, bewogen misschien maar dat was

van hier niet te zien, het kon evengoed nog
een spelletje zijn waarvan ik de regels niet kende

en ik dacht dat ik hem daar kon laten, het water
verstond hem en droeg hem achterstevoren

terug naar het land

Een ander gedicht dat me buitengewoon bevalt is ‘de treinreis’ waarin een anonieme ‘wij’ de zorg van een jongen op zich nemen. Het gedicht lijkt op een nachtmerrie, want ‘de slaapdronken trein reed tegen de huizen’, er is sprake van bewakers, een droom, angst en de zorg voor die jongen. Er zitten in het gedicht zelf weinig concrete verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog, maar die is wel voelbaar en dreigend aanwezig. In een interview met Ruben Hofma op de site van Poetry International vertelt Van hee dat haar verblijf in Krakau en een bezoek aan Auschwitz tot onder meer dit gedicht heeft geleid. De treinreis, ze zitten ‘aan de schaduwkant’, eindigt met een advies aan de jongen.

we zegden tegen het kind, hoed je ervoor, als
de schoolpoorten dichtgaan, op klaarlichte dag en

voorgoed, talm niet, waag dan de sprong en ren

Omdat dit advies achteraf gegeven wordt, gaat het ook over de onmacht van de adviesgever. Alsof je in een droom een traumatische gebeurtenis opnieuw beleeft en niet in staat bent om in te grijpen of de loop van de geschiedenis te veranderen. Je kunt waarschuwen wat je wilt.

Van hee brengt slechts om de vier, vijf jaar een nieuwe bundel uit. Ook nog geen dikke bundel. Ze moet het niet hebben van vormvertoon, maar van de inhoud van haar gedichten. Maar als er elke keer gedichten in staan die de bovenstaande zeggingskracht hebben dan is die kwaliteit voldoende ter rechtvaardiging van een bestaan.

Coen Peppelenbos

Miriam Van hee – Ook daar valt het licht. De Bezige Bij, Amsterdam. 48 blz. € 16,50.