Deel 2 van deze serie gaat over teruggevonden boeken van Herman Brusselmans, maar vooral over De man die werk vond.

Van Cees Nooteboom naar Herman Brusselmans is een stap. In mijn herinnering is Nooteboom de ‘echte’ schrijver en Herman Brusselmans de zeker zeer geestige, maar niet meteen grote collega. In mijn bananendozen vond ik vijf boeken van hem, – zijn eerste vier prozawerken en het essayistische werk De geschiedenis van de Vlaamse letterkunde (1988). Nou ja, essayistisch is misschien een tikkeltje overdreven. Toch is het zeker een vorm van essayistiek, die Brusselmans in dit boek bedrijft.

De prozaboeken zijn: Het zinneloze zeilen (1982), Prachtige ogen (1984), De man die werk vond (1985) en Heden ben ik nuchter (1987).  De eerste twee boeken zijn door In de Knipscheer in Amsterdam uitgegeven, in die typische Hendrik Barendsvormgeving. Toen vond ik dat lelijk, nu vind ik ze prachtig. Opvallende omslagen, helder binnenwerk. Niks mis mee. Na twee boeken verkaste Herman Brusselmans naar Bert Bakker, waar zijn carrière pas echt begon, om te eindigen waar zij nu is, ergens eenzaam aan de top, boven op de Parnassus met Vlaamse Reuzen.

Interviewde ik Nooteboom in 1986, als ik het me niet verkeerd herinner werd Herman Brusselmans ergens in het najaar van 1987 aan een openbaar gesprek onderworpen door Jack van der Weide en mijzelf. Brusselmans arriveerde ruim op tijd in Nijmegen, samen met zijn toenmalige levensgezel Gerda, of (in zijn boeken) Gerdox. Hij opende een prachtige oude schooltas, waarin hij zijn boeken bij zich droeg, maar ook drie blikjes Jupiler. Daarvan nam hij er een. Er was, haast ik me te zeggen, door de organisatie voor gratis drank gezorgd. Toch hing Brusselmans aan zijn eigen blikjes, die hem blijkbaar meer moed gaven dan het Nederlandse bier uit de tap.

Van der Weide en ik hadden een listig plan uitgedokterd, samen met Rob van Erkelens. Ons tijdsschrift (geen spelfout) Tristan, een romantisch-decadente aangelegenheid die we voornamelijk zelf hadden volgeschreven, was kort daarvoor, aan het begin van het collegejaar, verschenen. De kranten waren niet meteen laaiend. Nou ja, De Gelderlander was niet enthousiast, moet ik zeggen. De recensent Ton Verbeeten (ik verzin deze naam niet) meende dat de inhoud van ons blad maar beter kon opgaan in rook, een rook die als kortstondige mist boven de as zou hangen, alvorens definitief te worden vermengd met andere gassen en zuurstof.

Een harde dobber. Ook een rondgang langs de Amsterdamse kranten (van wie alleen de kunstredacteur van Het Parool het blad persoonlijk wilde aannemen; een aardige man overigens, Matthijs van Nieuwkerk geheten; alle andere redacteuren bleven lekker in hun kantoor zitten en lieten de portier een boodschap overbrengen) leverde evenmin iets op. Het was om gek van te worden. Wat nu, dachten wij, als Herman Brusselmans, tijdens het geplande interview, ineens zou zeggen: ‘Mij is een blad onder ogen gekomen en dat heet Tristan. Een van de redacteuren is hier aanwezig, hij heet Rob van Erkelens. Mensen, een applaus voor Rob van Erkelens. En: koop dit blad!’ Wij stelden het hem voor en het was geen enkel probleem. Deze actie leverde evenmin veel op (behalve een vermelding in De Gelderlander alweer, want de krant deed verslag van de avond), maar het was wel heel aardig van Brusselmans.

Enfin.

De vier prozawerken heeft Brusselmans die avond gesigneerd (zonder datum). Zijn boodschap heeft hij verspreid door de vier boeken: ‘Heel spe-’ / ‘ciaal voor’ / ‘Chré- / ‘tien Breukers’. Geestig. En een goede reden om die vier boeken bij elkaar te houden. Al moet er, mochten zij ooit in diaspora gaan, wel iemand zijn die weet dat de vier krabbels bij elkaar horen, et cetera. Wat voor later zorg is.

Ik herlas De man die werk vond. Wat me eraan opvalt, het is de ‘hele’ Brusselmans in een notedop: het ongelimiteerde oudehoeren, het drinken en roken, het humoristische, de (voor de hoofdpersoon) nog net te dragen mensenhaat, de wat losse en zeer effectieve schrijfstijl, alles zit er in, Brusselmans heeft vanaf het begin één boek geschreven, en in De man die werk vond (meer dan in de eerste twee titels, al zijn dat ook ‘echte’ Brusselmansboeken) ligt de kiemcel.

In de loop van de jaren is Brusselmans beter gaan schrijven, of heeft hij beter doorgekregen hoe hij de persoon Brusselmans literair moet verbeelden en is hij de handige tekstproducent geworden die hij nu is. De man die werk vond heeft echter die wat grimmige charme van een jeugdwerk, waarin de auteur nog minder een scherm tussen zichzelf en zijn werk heeft opgetrokken; en in dit jeugdwerk is Brusselmans er zelfs volledig in geslaagd om een tragische held neer te zetten, Louis Tinner, bibliothecaris bij een bedrijf. Dat baantje heeft hij, vreemd genoeg, gekregen omdat hij geen werk kan vinden. Het speelt zich af in de jaren tachtig van de vorige eeuw, ook een tijd van massawerkloosheid.

De man die werk vond

De Melkertbaanhouder avant la lettre zit daar niet voor zijn lol, in die bibliotheek. Hij krijgt anders geen uitkering. Mag hij, zoals dat in Vlaanderen heet, niet doppen. Dus Tinner is zwaar de pineut. Met dat lullige baantje in dat nondescripte bedrijf. Terwijl hij wordt geplaagd door angsten, aan een stuk door innerlijke monologen houdt en hunkert naar wezenlijk contact, al hoeft dat laatste eigenlijk niet per se. Als er al eens iemand in zijn Verlaten Boekenpaleis verschijnt, probeert hij die persoon er zo snel mogelijk uit te werken.

Het mooiste aan het boek, of boekje, vind ik de constante ondertoon van wanhoop, waarin Tinner ei zo na verzinkt. Een voorbeeld, te vinden op pagina 20 en 21:

Een oogziekte zal me hier nooit weg helpen, dacht Louis. Hij stak op. Maar wil ik hier wel buiten? Is dit ondanks alles niet mijn eigen eiland? Weigeren mijn ogen niet ziek te worden omdat ze deze met boeken bepleisterde muren iedere dag weer wensen te aanschouwen?

Hij grinnikte.

Maar de twijfel groeide opnieuw toen hij een boek ter hand nam en de kaft bekeek tot de letters daarop onleesbaar werden. Louis’ ogen begonnen te tranen.

Ordinair huilen, dacht hij, ook hiervan worden de ogen niet ziek. Ik heb waarlijk een goeie dag en de uren die resten zijn niet te tellen.

Hij droogde zijn tranen en ging door het venster kijken.

Tinner zit opgesloten: in zichzelf, in zijn uitzichtloze bestaan, in zijn drankzucht, in zijn angsten en, uiteindelijk, in de bibliotheek, waarheen het noodlot hem verbande. Dat maakt de held van deze roman heel, ja, ontroerend, iemand met wie je graag even meeleeft. Brusselmans is in zijn latere werk (het latere werk dat ik ken) minder persoonlijk, minder eerlijk, en minder verliteratuurd dan in dit boek, dat ik geloof ik een klein meesterwerk zou willen noemen… Had Brusselmans maar geen 50, maar 25 romans geschreven, en hadden die romans maar meer op dit boek geleken… Een absurde gedachte, ik weeet het. Brusselmans is Brusselmans.

De geschiedenis van de Vlaamse letterkunde, waarin ik deze week wat bladerde, omdat ik me herinnerde erg om dat boek te hebben gelachen, is 1) toe aan een herdruk en 2) toe aan het door Brusselmans beloofde tweede deel (dat deels is gegeven in De geschiedenis van de wereldliteratuur uit 1989. Brusselmans gaat in dit boek op zijn Brusselmans door de Vlaamse letteren (‘Dit vod zou ik nog niet aan m’n beste vijand cadeau doen, tenzij hij verjaart en me hiervan telefonisch op de hoogte brengt voor zes uur des avonds, daar ik overdag uithuizig blijk.’) en heeft vooral oog voor Brusselmans (‘Een ander geëngageerd jong talent is Frank Albers. Helaas debuteerde hij in 1982, toen ik ook debuteerde, zodat hij al meteen wat in de schaduw kwam te staan.’).

Toen Gerrit Komrij stierf, was hij nog van alles van plan. Van één plan betreur ik het onvoltooid-zijn het meest, namelijk van het plan om een moderne Nederlandse literatuurgeschiedenis te schrijven. Wat had dat wel niet kunnen worden? Iets tussen Brems en Brusselmans in, met de originele invalshoek en de brille van Komrij opgeschreven. Nou ja, no use crying enzovoort, wat niet is, kan niet ineens uit de grond worden gestampt. Wie moet die geschiedenis nu toch schrijven? Ach, dat zal ongetwijfeld op mij neerkomen. Het zij zo.

Chrétien Breukers