Slapstick uit Praag

Als bohemien had hij er [Praag] nauwelijks een vast adres, maar logeerde hij hier en daar bij vrienden. Hij had er ook nauwelijks vast werk, wel nam hij voor enige tijd een baantje aan als redacteur bij een tijdschrift over dieren en leidde hij enige tijd een hondenwinkel, maar hij was vooral kroegtijger, bier slempend, satirische verhaaltjes schrijvend en die ter plekke slijtend. Hij werkte mee aan cabaret en engageerde zich een tijdlang met het anarchisme en schreef er pamfletten voor. Of hij gaf zich uit als stichter van een nieuwe, alternatieve politieke partij.

Ook de literatuurgeschiedenis kent practical jokers, in Nederland A. Marja, in Tsjechië Jaroslav Hašek (1883-1923), auteur van de schelmenroman De lotgevallen van de brave soldaat Švejk. Dit voorjaar is een boekje uitgegeven door Pegasus met drie van Hašeks verhalen in de mooie vertaling van Kees Mercks – het bovenstaande citaat boven komt uit zijn inleiding.

In recensententaal gaat het om drie pareltjes, maar het eerste verhaal, ‘Het kynologisch instituut’, is me het liefst, vooral als je bedenkt dat Hašek zelf een hondenwinkel heeft gerund. Het is een Elsschottiaans verhaal:

Ik gaf mijn winkel de benaming “kynologisch instituut”. Dat was een treffende, geleerde benaming waar je trots op kon zijn, en in grote advertenties liet ik zetten: “Fok en verkoop alsmede inruil en aankoop van honden, op kynologische grondslag.”

Aan het woord is de Boorman in het verhaal, die advertenties laat zetten als:

In mijn kynologisch instituut leert de meest woeste hond in veertien dagen het blaffen en bijten af. Waarheen met je hond bij vakantie? Naar het kynologisch instituut. Waar leert een hond in drie dagen pootjes geven? In het kynologisch instituut.

Drie verhalen

Een Boorman heeft een Laarmans nodig en hij zet daarom een advertentie. Er zijn veel gegadigden. Een gepensioneerde dorpsveldwachter belooft dat als hij de baan krijgt hij alle honden zou leren om over een stok te springen en ondersteboven te lopen. Eén van de sollicitanten heeft het kynologisch instituut verward met gynaecologisch instituut, en er zitten ook fatalisten bij die al bij voorbaat melden dat ze de baan toch niet zullen krijgen. Eén brief is in het Latijn opgesteld, maar de Laarmans dient zich als volgt aan:

Zeer geachte Heer, wanneer kan ik bij U in dienst treden? Met de meeste hoogachting, Ladislav Čížek, te Praag- Košíře, inwonend bij de familie Medřický.

Over die sollicitatiebrief zegt de werkgever dat de vraag zo direct was dat hij niet anders kon dan hem aannemen. Dat de hondenwinkel geen lang leven is beschoren – net als in Hašeks eigen leven – zal niet als een verrassing komen.

Het tweede verhaal, ‘Wat er met de Lieve-Heer geschiedde’, gaat over een beeldhouwer, Vlasta Amort, die tevergeefs een beeldengroep getiteld ‘De Lieve-Heer’ probeert te slijten. De verteller, die getuige is geweest van de sloop van een zuil met Maria erop en in het bezit is gekomen van het aureool, ruilt het met hem uit medelijden. Het heilige en het profane lopen door elkaar zoals bij Hašeks geestverwant Hrabal (zie hier):

Vriend Amort stelde zich de Lieve-Heer voor als een vent met een lange baard, terwijl er in zijn haar Dante, Shakespeare, Kuprin, Gorki, Svatopluk Čech en magister Johannes Hus verstopt zitten. Onder al die schoonheid is een partij modder gemodelleerd tot aan de voeten van de Lieve-Heer. Onder zijn voeten is een kruis te zien, waaraan de gestalte van een mens is genageld die vreselijk wanhopig uit zijn ogen kijkt.

Het derde, autobiografische verhaal, ‘Hoe ik de auteur van mijn necrologie ontmoette’, is voor liefhebbers van galgenhumor. Een dood gewaande man ontmoet de journalist die een necrologie over hem heeft gepubliceerd en jaagt hem de schrik om het lijf. Hij neemt hem mee naar de begraafplaats om hem daar te kapittelen:

Als ik over mezelf een necrologie zou willen schrijven, had ik geschreven dat geen sterfgeval zo’n droevige indruk op me had gemaakt als dat van meneer die en die […] Maar u hebt over mijn dood geschreven dat er een schooier en komediant is gestorven. Nu niet janken! Er zijn ogenblikken waarop het hart overstroomt van het verlangen om over de leukste momenten uit het leven van de dode te schrijven, maar u hebt geschreven dat wijlen de schrijver zwaar aan de drank was.

Het boekje is een collector’s item, er zijn maar 500 exemplaren gemaakt. Voor mensen die alleen een biertje in het Tsjechisch kunnen bestellen blijft het hopen dat er zich snel een uitgever met gevoel voor humor en literatuurgeschiedenis meldt die de volledige verhalen van Hašek uit wil geven, maar misschien zal dat een goede grap zijn. Alhoewel, de wonderen zijn de wereld nog niet uit.

Johannes van der Sluis

Jaroslav Hašek – Drie verhalen. Vertaald uit het Tsjechisch door Kees Mercks. Pegasus, Amsterdam. 40 blz. € 14,90.