Het wij is uitgeput

In hoeverre zijn mensen in staat het leven met elkaar te delen, hoe rekbaar is het ‘wij-gevoel’ dat echtgenoten, vrienden of zomaar kennissen bindt? Die vraag staat centraal in Rampspoed, een novelle die Alfred Kossmann dezer dagen publiceerde. Met de even bizarre als fraaie roman In alle onschuld nog vers in het geheugen, constateer ik dat Kossmann er opnieuw in geslaagd is een voortreffelijk werk te produceren — en dat ligt dan vooral aan de manier waarop hij dat ‘wij-gevoel’ in de novelle gestalte geeft.

rampspoed kossmannWie of wat is die ‘wij’? Kossmann vraagt het zichzelf in het begin af en nadat hij verschillende denkbare antwoorden heeft overwogen, wil hij ‘het er voorlopig op houden dat het de personen in het verhaal en de verslaggever en de lezer tezamen zijn’. Natuurlijk is dat niet meer dan een constructie, maar van de mogelijkheden die zo’n constructie biedt maakt Kossmann optimaal gebruik: zowel de verslaggever (Kossmann zelf) als Frank Hooiberg, de hoofdpersoon, spreken de lezer direct toe, en ook ontstaat er een hechte betrekking tussen deze Hooiberg en zijn overbuurvrouw Joke Hasselaar, die uitgroeit tot een ‘wij’ dat op den duur weer verloren gaat. Het zijn de omstandigheden die die bloei en afbraak bepalen.

Hooiberg, die zijn eigen naam niet of nauwelijks over zijn lippen kan krijgen — een sfeervol beeld voor zijn verlangen het leven te delen en zich niet alleen in zijn eigen identiteit te begraven —, is een gepensioneerde leraar Nederlands, die zich enige tijd in zijn tweede huis terugtrekt om er zijn jeugdherinneringen op schrift te stellen. Tegenover hem woont Joke Hasselaar, een oud-leerlinge, veertien jaar jonger, en een succesvol pottenbakster. Hooiberg is nooit verliefd op haar geweest, maar de omstandigheden waarin hij en Joke verzeild raken drijven hen naar elkaar toe: Joke’s moeder overlijdt, er breekt brand uit in het atelier, en er wordt nog ingebroken ook. Hooiberg helpt Joke zo goed hij kan, bijvoorbeeld met het dweilen van de vloeren nadat de brand geblust is:

De wij die Joke en Hooiberg vormden en waarmee wij ons vereenzelvigen was bijna gelukkig bij dit gezamenlijke opruimen…

Uiteindelijk is er echter meer dat hen scheidt dan wat hen bindt — daaronder Hooibergs kennis van de Nederlandse literatuur en zijn vroegere bekendheid met schrijvers als Roland Holst, Nijhoff, Binnendijk, Van Vriesland en Blaman. Hooiberg raakt door zijn eigen herinneringen op drift als hij Joke van hen vertelt, maar het raakt haar niet: ze weet zich door Hooibergs spraakwaterval geamuseerd, maar heeft andere dingen aan haar hoofd, dingen die in laatste instantie buiten het ‘wij’ met Hooiberg vallen.

Als ze enige familieleden naar de aula brengt waar haar moeder ligt opgebaard en Hooibergs steun verder niet nodig heeft, begrijpen ‘wij’, de combinatie van personen, verslaggever en lezer, dat Hooiberg en Joke ieder hun eigen weg zullen gaan. ‘Het wij van Hooiberg en Joke, waarin wij hebben geleefd, was uitgeput.’ Joke begraaft haar moeder en gaat weer aan het werk, en Frank Hooiberg keert naar zijn kommervolle echtgenote Wiesje weer.

Iedereen was terug waar hij zich verbeeldde te horen. […] Er is geen wij meer. Geen van ons zal de ander in vergelijkbare omstandigheden terugzien.

Dat de mens van nature alleen is en dat wat hij met een ander kan delen bijna per definitie beperkt is, is in de literatuur een oud thema. Het pleit voor Kossmann dat hij erin geslaagd is dat thema op een oorspronkelijke wijze vorm te geven. Rampspoed mag dan op ernstige wijsheid gebouwd zijn, toch werd het een luchtig boek, vol van de ironie waarop Kossmann momenteel als geen ander het patent lijkt te hebben.

Anton Brand

Alfred Kossmann – Rampspoed. Querido, Amsterdam, 86 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 12 april 1985.