Niet verder kijken dan het masker

‘Ik weet niet wat de dingen die ik zeg, betekenen. Maar ik ben onfeilbaar.’ Een prachtige uitspraak van Harry Mulisch, de enige Nederlandse schrijver die de ironie tot in alle hoeken heeft doorgrond, al heeft niet iedereen dat begrepen. Stijn Aerden schreef een ‘borstzakbiografie’ over de auteur, een term die hij natuurlijk expres gebruikt: het boek is geen biografie, maar meer een verzameling anekdotes, door Aerden bij elkaar gesmeten opgediept uit kranten, tijdschriften en tv-interviews. De ondertitel van het boek zegt het eigenlijk al.

Die ondertitel is ook een handrem, die Aerden al voordat de lezer aan zijn boek kan beginnen flink aantrekt. Verwacht niet te veel. Maak u geen illusies. En dat is, zeker als het om een biografische schets van een zo intrigerend auteur als Mulisch gaat, jammer. Meulenhoff is er nu binnen een jaar in geslaagd om twee minder geslaagde boeken over Mulisch te publiceren. Een prestatie, al vraag je je af waarom ze zich niet tot een goed werk beperkten.

Sander Bax ging Aerden voor, met een boek dat zogenaamd over het werk van Mulisch ging, maar in wezen over Sander Bax, wat toch minder interessant is. Jammer genoeg vormen Bax en Aerden niet, zoals Laurel en Hardy, één mens, in staat om één acceptabel boek over Mulisch te schrijven.

Wat zowel Bax als Aerden niet ziet, is de superieure ironie van de auteur. Ze kijken allebei niet verder dan het masker, de buitenkant, waardoor ze zijn (soms vileine) humor missen, de eenzame kracht van zijn verhalen over het hoofd zien en blind worden voor de stijl, een van Mulisch’ handelsmerken. Veel superieurder gaat het, in een mengeling van Goethe en Bomans, niet meer worden.

Stijn Aerden

Ja, Mulisch droeg pakken, versierde veel vrouwen, was idolaat van Fidel Castro, kon wel eens ijdel zijn, schrok niet terug voor een boude opmerking hier of daar, en zo voort en zo verder, maar als hij ook maar één zin op papier zette, vonkte en knetterde het. Hij was, vooral, een schrijver, iemand die, ondanks zijn uiterlijke verschijningsvorm, bestond en dacht op papier. Gerrit Komrij zei ooit dat Mulisch beter schrijft dan denkt, maar volgens mij had hij daar geen gelijk in: Mulisch dacht, schreef en leefde tegelijkertijd.

Misschien was Mulisch niet ‘Hollands’ genoeg. Zijn tegenpolen Gerard Reve en W.F. Hermans waren dat wel, zij wentelden zich allebei op eigen wijze door de Nederlandse modder, vol Nederlands schuldbesef en Oud-Hollandse haat en rancune. Hun stijl was als een mokerhamer en allebei leefden ze een groot deel van hun leven buiten het land waar ze, op verknipte wijze, van hielden. Mulisch bleef op het Leidseplein en wás er altijd, zichtbaar, zij het niet meteen aanraakbaar. Distantie moest er zijn.

In zijn boek laat Aerden het (overigens heel sympathieke) blad Propria Cures een belangrijke rol spelen in de anti-Mulischkunde. Als ex-redacteur misschien begrijpelijk, maar het toont opnieuw aan dat Nederlanders zich nooit raad geweten hebben met de auteur, die uiteraard alleen met welbehagen en inwendig gniffelend naar dat getreiter kon kijken. De jongens en meisjes van PC zijn eerder geworden wat ze zijn door Mulisch, dan dat Mulisch ook maar een seconde is beschadigd door hun ‘aanvallen’.

Criticasters als Hugo Brandt-Corstius, Aad Nuis, J. Goudsblom en Renate Rubinstein, ach, ze zijn allemaal groot op hun eigen wijze (behalve Aad Nuis, helaas) en ze hebben allemaal mooi werk geschreven; maar ze zijn geen Mulisch, ook al richten ze hun katapult nog zo vaak op de meester. Mochten ze ooit in de literaire herinnering voortleven, dan zijn ze nog onlosmakelijk verbonden met Mulisch. Het is hun lot.

En bij alle kritiek, van Aerden én PC, viel mezelf ook iets op. Aerden kan Wagner en Mahler niet uit elkaar houden. Dat zou Harry niet leuk hebben gevonden. Hij schrijft: ‘In de film die Visconti er uiteindelijk over maakte (Dood in Venetië, CB), is het ook op de klanken van Wagner dat hij (Tadzio, CB) in het laatste beeld de zee in loopt.’ De muziek die aan het eind van Visconti’s film klinkt, is van Mahler en komt niet, zoals op bladzijde 186 staat, uit de derde symfonie, maar uit de vijfde. Het is wel het vierde deel, dat klopt wel. Kommaneuken, maar het is wel een veelzeggende fout.

Het mooie aan Mulisch (en dat komt zelfs in dit boek tot uiting) is zijn compromisloze houding in de tijd. Alles beweegt, maar Mulisch is, in zijn werk en in zijn leven. Binnen zijn universum is hij de zon, die het leven mogelijk maakt. Je kunt zijn boeken goed vinden, of minder, of slecht, maar ze zijn er altijd. Die houding is wat Mulisch’ grote streven, onsterfelijk zijn, deels tot stand heeft gebracht. Hij is dus, net zoals de Paus of God, onfeilbaar.

Chrétien Breukers

Stijn Aerden – Telefoon voor de heer Mulisch. En andere anekdotes over de beroemdste schrijver van Nederland. Meulenhoff, Amsterdam. 208 blz. € 17,99.