‘Wat je niet doet, wat je nalaat, heeft vaak pijnlijker gevolgen dan wat je wel doet.’

In Japan is het een bekend gegeven, alhoewel het door schaamte wordt bedekt en de werkelijke omvang niet duidelijk is. Vooral jongere mensen vluchten binnen de muren van hun (ouderlijk) huis in een vaak extreem kluizenaarschap. Sommige van deze zogenaamde Hikikomori blijven hun hele leven op hun kamer en beperken het contact met hun familie tot het minimum. Een dienblad op z’n tijd voor de deur, en als iedereen naar het werk is een snelle douche, waarbij de badruimte angstvallig wordt drooggemaakt. Deze mensen zouden zichzelf het liefst helemaal wegcijferen.

Milena Michiko Flašar Een bijna volmaakte vriendschapDe reden voor deze afzondering is meestal de veeleisende prestatiemaatschappij en voorafgaand daaraan de druk die op kinderen en adolescenten wordt gelegd in het schoolsysteem. Wie weet, komt het in het Westen ook wel voor. Kinderen hebben ook hier al jong een eigen agenda, dienen zo veel mogelijk kansen te krijgen. Ergo: mama of papa rijdt ze van de cursus Chinees, via de pianoles naar het hockeyveld ter verwezenlijking van de eigen gefnuikte ambities. Maar dit terzijde.

De Oostenrijks-Japanse schrijfster Milena Michiko Flašar (1980) schreef over dit fenomeen de (fenomenale) roman Een bijna volmaakte vriendschap. Een boek als een uitgeschreven haiku, als een cocon op zichzelf, teder en krachtig, helder en verdicht ineen. Een roman die opleeft van de stilte die erin verborgen is. De schrijfster, zelf om het wat oneerbiedig te zeggen een ‘Mischling’, weet de Oosterse mystiek een Westerse tint mee te geven. Nescio, Elsschot. Zo ingetogen, zo frank en vrij, waarschijnlijk is deze roman over een jaar of vijftig ook net zo fris, net zo blakend van eenvoud.

De hoofdpersoon is een door de vier muren ineengedrukte jongeman van een jaar of twintig. Hij besluit om onduidelijke redenen om na een paar jaar de stoute – en een paar maten te kleine – schoenen aan te trekken en wanneer zijn ouders beiden weg zijn, even naar buiten te gaan en op een bankje in een park te gaan zitten. Reeds een hele opgave, een overwinning. Straks moet hij nog wat gaan zeggen en hij is niet meer zeker van zijn taal, heeft alleen tegen de spiegel zijn innerlijke stem nog weleens gebruikt. Tegen wie had hij hardop moeten praten? Zijn vader is nog weleens met dreigende vuist zijn kamer ingekomen. Maar die sloeg expres mis, toonde juist zijn onmacht, waardoor zijn zoon nog vaster overtuigd raakte van zijn gelijk.

De roman begint met het slot. Er is iemand geweest met wie de jongeling wat woorden, wat gedachten en zelfs wat gevoelens mee heeft gewisseld, maar deze man, een zakenman die in het park op het tegenoverliggende bankje zijn lunch kwam gebruiken, is al zes weken niet meer geweest.

Het aftasten in het begin is magistraal neergezet. Poëtisch afgeschermde eigen werelden. Een blik, een hoofdknik na een paar dagen is al een hele gebeurtenis. De jongeling leert langzaam om zich weer ergens over te verwonderen. Had zich teruggetrokken in de kinderwereld, waar weliswaar ook verandering merkbaar was, maar waar het toch de moeite waard was om te ‘zijn’ zonder voorwaarden, zonder consequenties.

Het zijn mijn ogen die als allereerste ziek zijn geworden. Mijn hart is ze alleen maar gevolgd. En zo zat ik in veel te dunne kleren. Nog dunner de huid waaronder ik rilde.

Flašar gebruikt alle zintuigen. De zakenman steekt een sigaret op. De geur is de eerste kennismaking. Een eerste woord weet de schrijfster tot een intense gebeurtenis om te toveren. De hele roman door weet ze die intensiteit (ook stijltechnisch) te bewaren. De omzichtigheid is roerend. Net zoals uiteindelijk het opgeven van het verzet. De zakenman, die zijn eigen geheim heeft, werkt hier louterend. Ook omdat hij zelf in zekere zin eveneens de behoefte voelt om afstand te nemen van de wereld in de vorm zoals hij die kent, zoals die aan hem is opgedrongen. Beiden zijn hun bestaan eigenlijk kwijt en bouwen het letter voor letter samen op. Er komen, zonder haast, zonder enige dwang, verhalen los van beide zijden. De twijfel blijft aanwezig. De jongeling is soms bang om verhalen te verzamelen, zou het liefste zelf slechts één verhaal zijn, een verhaal waarin ook nog eens niets gebeurt.

Flašar is nergens belerend, doceert zogezegd niet maar doseert de kennis voor de lezer. Het wordt duidelijk dat de jongeling zich afzijdig heeft gehouden toen een buitenbeentje, ondanks alles zijn jeugdvriendinnetje, zijn hulp nodig had. Er was nog een onaangepaste ziel met wie hij zich eigenlijk mee verwant voelde, maar die verdween uit zijn leven door een ongeluk, of eigenlijk omdat de jongeling wegvluchtte.

Een bijna volmaakte vriendschap is een open boek. Met een troostrijk einde. De jongeling ziet in dat al die tijd ook zijn vader en moeder gevangenen, hikikomori’s, zijn geweest. De avonden, de weekenden, de spaarzame vakanties brachten ze thuis door, wachtend op zijn komst. In de tussentijd studeert hij voor de buurt zogenaamd ergens overzee. Het romandebuut van Flašar, na een zeer goed ontvangen verhalenbundel en een novelle, is verfijnd als rijstpapier, waarvan bekend is dat het sterker is dan men denkt. Nee, het is eerder een stuk siersnijkunst, van verschillende zijden te bewonderen. Een geslaagde synthese tussen de Oosterse en Westerse denkwijzen. Een wereldboek zogezegd.

Guus Bauer

Milena Michiko Flašar – Een bijna volmaakte vriendschap. Vertaald door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen. Cossee, Amsterdam. 160 blz. € 18,90.