Een ode aan de dwaasheid

‘Een enorme mensenmassa zit gespannen te wachten. Daar komt een eigenaardig groepje naar voren, een vreemd uitgedoste vrouw omstuwd door een bont gevolg. Als vanzelf barst het publiek los in gejuich en gelach: die vrouw is Zotheid, dat zie je meteen. Zij neemt het woord en houdt een gloedvol betoog, een lofrede op zichzelf. (…) Wij kennen deze klassieker uit de wereldliteratuur nu als Erasmus’ Lof der Zotheid.’

Bovenstaand citaat uit het nawoord van vertaler Harm-Jan van Dam vat de vertelsituatie van dit werk mooi samen. Ditmaal is niet de beroemde humanist Erasmus aan het woord, maar de personificatie van de Dwaasheid. Daarmee plaatst de Nederlander zichzelf slim buiten schot: men hoeft dit werkje niet al te serieus te nemen, het zijn slechts de woorden van een dwaze die hier neergepend zijn. Dit uitgangspunt geeft Erasmus ruim baan om op scherpe en spottende toon de vloer aan te vegen met alle misstanden in de wereld. Dikwijls gaat het om zaken die helemaal niet als zot te boek staan: klassieke filosofen, nobele beroepen, diverse hoogwaardigheidsbekleders en vooral het kerkelijk apparaat, inclusief haar geestelijken. Erasmus schreef het werk oorspronkelijk als aardigheidje voor zijn vrienden, maar er gaat verdomd veel wijsheid achter schuil.

De kern van Erasmus’ verhaal is letterlijk een ode aan de dwaasheid: hij beschrijft uitvoerig en met tal van voorbeelden waarom de onwetendheid allesbehalve een slechte eigenschap is. Enerzijds doet hij dat door de ideeën van vele grote wijsgeren lukraak onderuit te halen, anderzijds door aan te tonen dat de dwazen over het algemeen goedgemutst door het leven gaan, in tegenstelling tot de eerbiedwaardige denkers. Het menselijk voortbestaan hangt zelfs van dwaasheid aan elkaar, want:

Welke man zou vrijwillig zijn nek aan de leiband van het huwelijk aanbieden als hij eerst, zoals die filosofen zich aangewend hebben, de nadelen van zo’n leven voor zichzelf op een rijtje had gezet? En welke vrouw zou ooit een man bij zich laten als het ze het gevaar en de pijn van een bevalling of de problemen van het opvoeden kende of er over nagedacht had? Dus als u uw leven dankt aan het huwelijk, en het huwelijk weer aan mijn dienares Leeghoofd, dan snapt u nu wat u aan mij dankt.

Erasmus Op vergelijkbare wijze schrijft Dwaasheid de prettige kanten van het leven op haar conto: genot, vrolijkheid, jeugdige onbezorgdheid, uitbundige gezelligheid, enzovoorts. Haar motto: “het heerlijkst leeft de mens zolang hij niets beseft.”

Het beroemdst en beruchtst is de Lof der Zotheid om haar felle kritiek op de wijze waarop het christendom indertijd werd vormgegeven door instituties en theologen. Deze gebruiken de inquisitie om hun eigen macht te vergroten en vele onschuldige mensen in het verderf te storten. Tegelijkertijd houden theologen zich vooral bezig met irrelevante vraagstukken en filosofische lezingen van de Bijbelteksten waar gelovigen niets mee opschieten. Dwaasheid beschrijft hoe de zogenaamd vrome monniken zich zullen verantwoorden bij Het Laatste Oordeel:

Nummer vijf zal opscheppen dat hij zestig jaar lang nooit geld heeft aangeraakt, maar eerst altijd twee paar handschoenen heeft aangetrokken.

Hoewel het goed voor te stellen is dat het werk destijds heel wat commotie losmaakte, is de ode der dwaasheid vijf eeuwen later toch minder opzienbarend. De meeste partijen die Erasmus bekritiseert, hebben hun macht en aanzien tegenwoordig goeddeels verloren. Daarbij zijn sommige passages wat langdradig en gedateerd, en zoals Van Dam terecht opmerkt: ‘veel verwijzingen en toespelingen zijn voor de Nederlandse lezer van bijna vijfhonderd jaar na Erasmus niet meer te begrijpen of te herkennen.’ De taalspelletjes en paradoxale uitspraken die Dwaasheid tentoonspreidt, vormen hierop een uitzondering. Aardig is dat de lezer op het verkeerde been wordt gezet, omdat niet altijd duidelijk is of de kritiek uit de mond van de dwaasheid serieus of ironisch bedoeld is. En met de in de tekst geproblematiseerde relatie tussen auteur en verteller hebben we met een beetje fantasie zelfs een voorbeeld van postmodernisme avant la lettre te pakken. Of zijn dit soort lezingen nu juist het gevolg van analytische dwaasheid?

De Lof der Zotheid is met recht een klassiek en vermaard werk uit de wereldliteratuur, zowel wat betreft vorm, stijl en inhoud. Voor de hedendaagse lezer valt er bij vlagen een mooie wijsheid of goeie grap te lezen, maar de satire van Erasmus is veelal niet langer aan ons besteed. Voor de liefhebber is dit afwisselend een geestig, bijtend en diepzinnig werk, dat hiermee opnieuw in een fraaie herdruk verschijnt.

Willem Goedhart

Desiderius Erasmus – Lof der zotheid. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 144 blz. € 15.