Mensen waar ze niet bij hoorde

De Deense schrijfster Dorthe Nors (1970) studeerde literatuurwetenschappen en kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Aarhus. Op dertigjarige leeftijd begon ze met publiceren in boekvorm. Binnen vijf jaar bracht ze drie romans uit, maar korte verhalen zorgden voor haar internationale doorbraak. Tussen 2009 en 2012 verschenen ze stuk voor stuk in Amerikaanse gezaghebbende tijdschriften. De bundeling daarvan, getiteld Karate Chop, werd enthousiast ontvangen en aan tien landen verkocht.

Het is geen wonder dat het nu als Karateslag verschenen is in de verhalenreeks van uitgeverij Podium. Een serie die naast klassiekers – werk op de korte baan van F. Scott Fitzgerald bijvoorbeeld en de onwaarschijnlijke volwassen, zeg maar gerust geniale jeugdverhalen van Truman Capote – veel ruimte biedt voor originele nieuw werk zoals Vuurpijlen vangen van Karen Köhler en Het vogelalfabet van S.J. Naudé.

De bundel telt op honderd pagina’s maar liefst vijftien korte verhalen. Verhalen die inderdaad als een klap in de nek, of een schop tegen de schenen aankomen. Even ben je blindgeslagen, zie je sterretjes en voel je de pijn in je donder. Het is geen sinecure om op 4 tot 8 pagina’s in druk (gemiddeld zijn de verhalen niet meer dan 1.500 woorden lang) een heel universum op te zetten met geloofwaardige personages.

Karatetrap

Een jong meisje is in het openingsverhaal ‘Kent u Corri?’ alleen achtergebleven op haar kamer nadat haar vriendje Janus haar voor de eerste keer heeft genomen. Met een paar streken zet Nors de twijfel, het banale van het moment neer. ‘Hij deed echt wel zijn best, en ze zet de televisie aan.’ Daarop is een zoektocht gaande naar een verdwenen huisvader, ene Corri Nielsen. Een journalist belt aan bij een adres waar de man in een ver verleden ooit gewoond heeft. Wanneer een vrouw opendoet, direct in de camera kijkt en trots zegt dat ze weet waar Corrie is, zet het meisje haar tv uit.

Het ingestudeerde van dat moment, de botheid van een dergelijke reportage, de sensatie, blijft als het ware in het verhaal van het meisje hangen. Ze heeft nog wel een sms’je van Janus gehad waarin hij zei dat het hem speet dat hij haar pijn heeft gedaan. Ze denkt aan Corri Nielsen en aan Janus, beiden lang, beiden afwezig. Het zoenen van Janus doet haar denken aan een vakantiebaantje bij het werk van haar vader. Samen met haar broer moest ze enveloppen dichtlikken, enveloppen die uitsluitend aan mannen waren gericht. ‘Door de adressen moest ze denken aan mensen waar ze niet bij hoorde.’ Maar waar ze toch aan vastgekleefd zat, net als aan haar familie. Langzaam laat ze haar hand in haar slipje glijden, op de plek waar het nog een beetje trekt. Een veelzeggende zin aan het einde ‘Geen bericht van Janus. Wat een rare naam ook eigenlijk.’

Alle verhalen zijn heel uitgekiend, zonder gezocht te zijn. Ze hebben een natuurlijke, lomige schoonheid en schuren en ontregelen tegelijkertijd. Het is de oerkracht van het laconieke, de terloopse wending, de gang van zaken waartegen nu eenmaal niets te doen is. De wonderlijke band tussen hond en jager, de vanzelfsprekendheid, ook van de dood, in ‘Het genadeschot’. (Een einde dat je een hoop van de personages overigens zou gunnen.) Er is sprake van een hoop scheve verhoudingen, die tegen wil en dank toch in stand worden gehouden. Tegen het leven is weinig te doen. Evengoed krijgen de protagonisten nieuwe inzichten, en die zijn niet altijd profijtelijk voor diegenen die beschouwd worden (zowel de ik-personages als derden.) Een meisje weet in ‘Wintertuin’ nog precies wanneer haar ouders gingen scheiden, op 3 september 1980, de dag dat ene Dirch Passer stierf.

Die twee zaken, zijn dood en ikzelf, staand bij de terrasdeur, kijkend naar het mos dat mijn vader altijd tussen de tegels liet groeien, zijn voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Het meisje wordt heen en weer geslingerd tussen het huis van de moeder en dat van de vader. Hoe tekenend weet Nors hier de onderhuidse strijd om het kind weer te geven. De vader die af en toe in de supermarkt een hand in de nek van het kind legt ten teken dat ze bij elkaar horen. Mooie bijzin van Nors: ‘al kon niemand dat iets schelen.’ De moeder die steeds aan de kleding van het meisje plukt wanneer ze haar in de auto terugbrengt en zegt dat er altijd een weg terug is. Hier is Nors ook bewonderenswaardig poëtisch. Op bezoek bij een ‘nieuwe’, eveneens gescheiden vrouw en haar zoon realiseert het meisje zich dat ze de enige is die iets bijzonders ziet in haar vader. Alleen door haar blik is hij meer dan een doorsneeman.

Alles dat ik voor papa voelde, scheurde ik in stukjes en die stopte ik zo goed mogelijk weg. In gedachten dan. Ik stopte wat onder het salontafeltje, wat in de kamerplanten van Margrit en in die lelijke mond van haar zoon. […] Toen we weg gingen, had ik te weinig tijd om alles wat ik verstopt had weer te verzamelen.

In de auto ziet ze voor het eerst dat haar vader niet anders is dan anderen. Ontluisterend. Een echte nekslag.

Ogenschijnlijk simpele gegevens worden door Nors omgevormd tot mantra’s. De verhalen zijn stuk voor stuk geraffineerd en zinnelijk. Je bent geneigd om ze elk afzonderlijk uitgebreid te analyseren, maar tegelijkertijd volstaat het om ze gewoonweg aan te voelen. Vooruit, het treffende titelverhaal dan nog.

Annelise is ooit op het hart gedrukt dat ze vooral goed moet luisteren naar wat een man over zichzelf zegt als een vrouw oprechte belangstelling toont. Hij deelt als het ware een waarschuwing uit, een waarschuwing die gelijk ook een vrijbrief voor zijn handelen lijkt te zijn. ‘Je moet weten dat het niet makkelijk is om met mij samen te leven.’ Het ongeloof, het wegwuiven van dergelijke zinsneden komt Annelise duur te staan. Keer op keer, maar ze blijft op zoek naar de ware. Vindt ene Carl Erik juist wel ontwapenend in de erkenning van zijn zwakheden. Ze is namelijk zelf begeleider van kinderen met psychische problemen en leerstoornissen. Ze wordt overspoeld door volwassenen die hun eigen zwaktes niet willen erkennen, maar de fout steeds bij anderen zoeken. Carl Erik meldde bij het eerste bezoek dat hij laf is, niet geschikt als vader en bovendien opvliegend van aard.

Net als veel van de personages worstelt Annelise ook met de vraag of ze tevreden wil zijn met een gezapig leventje, of dat ze naar het grote geluk moet blijven zoeken. Je weet maar nooit wat er nog op je pad komt. De waarschuwing van Carl Erik was niet voor niets. Hij slaat Annelise op een avond in haar slaapkamer bont en blauw en neemt haar woest van achteren. Maar ze analyseert zijn daad, alsook haar vervolgactie in zijn slaap door het met haar werk in verband te brengen. Kinderen willen zich ook dingen eigen maken. Ze kleuren niet voor niets buiten de lijntjes. Het is creëren, het scheppen van eigen leven. De blauwe plekken waren Carl Eriks manier van haar eigen maken, van haar tot leven wekken. Zo beschouwt ze ook haar eigen vervolgactie toen hij eenmaal sliep. Een zwart-komische manier van buiten de lijntjes kleuren. Dat is feitelijk wat Nors bij alle verhalen uit deze uitnemende bundel doet.

Guus Bauer

Dorthe Nors – Karateslag; Minna zoekt oefenruimte. Vertaald door Edith Koenders. Podium, Amsterdam. 100 blz. € 18,50.