Verblind door de zon

Als we nergens in geloven, als niets betekenis heeft en we geen enkele waarde kunnen bevestigen, is alles mogelijk en niets belangrijk. Als er voor noch tegen is, heeft de moordenaar gelijk nog ongelijk.
Albert Camus – De mens in opstand

Ik heb De vreemdeling van Albert Camus vijf of zes keer gelezen, het exacte aantal weet ik niet. Dat is geen grote prestatie en niet alleen omdat ik in de bijstand zit: het kost minder tijd om vijf keer De vreemdeling te lezen dan bijvoorbeeld het eerst deel van Marcel Prousts Op zoek naar verloren tijd. En ik ga het zeker nog een paar keer lezen, want bij elke lezing ontdekte ik weer iets nieuws en scherpte ik mijn interpretatie aan. De vreemdeling is geen boek dat gaat vervelen, of ooit zou gaan vervelen, het is zelfs interessant om een heel boek over die roman te lezen. Het raadsel der onleesbaarheid geldt namelijk niet voor Looking for The Stranger. Albert Camus and the Life of a Literary Classic, de interessante, intelligente én zeer leesbare ‘biografie’ van De vreemdeling. Kaplan beschrijft het onstaan van de roman, de moeite die werd gedaan om het manuscript tijdens de Tweede Wereldoorlog gepubliceerd te krijgen, de ontvangst van de roman, hoe de Engelse vertaling tot stand kwam en aan het einde natuurlijk een verhandeling over die andere sterke debuutroman, Moussa of de dood van een Arabier van Kamel Daoud.

In 1935 schreef Albert Camus in zijn dagboek: ‘De mens denkt slechts in beelden. Als je wijsgeer wilt zijn, schrijf dan romans.’ Het is een uitspraak die Kaplan vaker dan één keer aanhaalt, want de roman waarover zij een biografie schrijft is niet zo maar een verhaal van een moord; het is een filosofische roman over het absurde.

Voor Camus begon aan De vreemdeling worstelde hij met De gelukkige dood, een roman die al trekken heeft van zijn beroemde romandebuut, maar dat hij terzijde legde, voornamelijk vanwege de kritiek van zijn literaire mentor Jean Grenier. Nadat hij dit project had opgegeven was Camus zo onzeker dat hij Grenier vroeg of hij wel door moest gaan met schrijven. Hij ging door en in augustus 1938 noteerde Camus de eerste paragraaf van De vreemdeling:

Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet. Ik kreeg een telegram van het tehuis: ‘Moeder overleden. Morgen begrafenis. Hoogachtend.’ Dat zegt niets. Misschien was het gisteren.

Van 1938 tot 1942 werkte hij aan De vreemdeling en veranderde veel, maar Kaplan schrijft dat hij deze woorden nooit veranderde: ‘He knew this was his beginning, and he stuck with it.’ De vreemdeling is, samen met het essay De mythe van Sisyphus en het toneelstuk Caligula, onderdeel van Camus’ trilogie over het absurde. Het essay opent met de beroemde woorden:

Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie.

Het onderwerp van het essay is niet zozeer het absurde, maar de consequenties van het absurde. Wat is het nut van het leven? Wat is de zin van het leven als we weten welk eind ieder van ons te wachten te staat? Het absurde is leven in de wetenschap dat we doodgaan en dat de dood onontkoombaar is, het noodlot staat al vast bij de geboorte. Dit vaststaande feit maakt het leven zinloos: ‘In het dodelijke licht van het lot verschijnt de nutteloosheid.’ Het absurde is niet de mens of de wereld, maar het leven van de mens in de wereld. Het absurde ontstaat namelijk door de confrontatie tussen de mens en wereld. ‘Het absurde hangt evenzeer van de mens af als van de wereld. Het is op voorhand de enige band tussen hen.’ Deze confrontatie is het irrationele zwijgen van de wereld en het verlangen van de mens naar eenheid en luciditeit: ‘Het absurde ontstaat uit de confrontatie van de mens die vraagt, en de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt.’ We kunnen de wereld niet begrijpen, we kunnen de wereld slechts beschrijven, namelijk ‘de verschijnselen wetenschappelijk vatten en opsommen’. En deze wereld die we niet kunnen begrijpen is de begrenzing van ons bestaan. Hierdoor verschilt Camus, die zichzelf niet beschouwde als een existentialist, van Sartre zoals Kaplan helder en bondig uitlegt:

Opening oneself: this is the essential gesture in Camus, a brute confrontation between man and the physical world, which differentiates him from an existentialist like Sartre, whose ideas were rooted in de social world, in the confrontation of self and other.

Ik ben een vreemdeling. Ik ben een vreemdeling voor mezelf, voor anderen en voor de wereld. Dit is het gevolg van het absurde en maakt het leven tot een zinloze lijdensweg. Daarom is de verteller van Dostjevski’s verhaal ‘Een vonnis’ uit zijn Dagboek van een schrijver van plan om zelfmoord te plegen. Door het absurde is het leven het niet waard om geleefd te worden. ‘Ik wil niet lijden – want waarom zou ik erin toestemmen te lijden?,’ zegt hij. En waarom zou hij vrijwillig lijden als zijn einde al vaststaat? De kloof tussen geest en wereld is onoverbrugbaar, want hij kan de wereld niet begrijpen. Harmonie ligt buiten zijn bereik, omdat hij hier geen deel van kan uitmaken. Gelukkig zal hij nooit worden ‘onder de dreiging van de nul van morgen.’ Niets en niemand is schuldig, hij kan niemand vervloeken. Voor hem is er maar één logische conclusie: zelfmoord, want ‘aangezien ik de natuur niet kan vernietigen vernietig ik alleen mezelf, uitsluitend omdat het verveelt die tirannie te verdragen waaraan niemand schuldig is.’

camusDe vreemdeling is een roman over de absurde mens Meursault. Meursault pleegt geen zelfmoord, maar door de absurdistische houding pleegt hij een moord. Meursault is werkzaam op een kantoor in Algiers. Hij krijgt te horen dat zijn moeder is overleden en gaat naar de begrafenis waar hij niet zal huilen – dit verzuim zal later ter sprake worden gebracht tijdens zijn proces. Vlak na de begrafenis krijgt Meursault een verhouding met Marie en raakt hij bevriend met zijn buurman Raymond. Na een confrontatie tussen Raymond, Masson en Meursault met Arabieren op het strand, wil Raymond met een revolver terug omdat hij is gestoken door één van de Arabieren. Meursault houdt hem tegen en gaat in z’n eentje met de revolver terug naar het strand. Daar schiet hij éénmaal op de Arabier die Raymond stak. Hij pauzeert en schiet nog viermaal. Hij belandt in de gevangenis en wordt veroordeeld tot de doodstraf.

De absurdistische houding van de ik-verteller Meursault bestaat uit onverschilligheid en berusting, wat in de openingsparagraaf al krachtig wordt uitgedrukt. Door zijn absurdistische houding heeft niks betekenis voor Meursault en blijft hij herhalen ‘dat het van geen belang was’. Raymond geeft Meursault het advies dat hij zich goed moet houden. ‘Toen legde hij uit dat hij had gehoord over moeders dood, maar dat dat iets was wat een keer moest gebeuren. Ik was het met hem eens.’ Niks is van belang, want op ons wacht dood. Crimineel of modelburger, moordenaar of braverik, Meursault is net als iedereen veroordeeld tot hetzelfde einde.

Marie vraagt of Meursault van haar houdt: ‘Ik antwoordde dat het van geen belang was maar dat ik dacht van niet.’ Later vraagt Marie of hij met haar wil trouwen. Het kan Meursault niets schelen, maar hij vindt het prima. Weer vraagt Marie of hij van haar houdt en weer zegt Meursault ‘dat het van geen belang was maar dat ik zeker niet van haar hield. ‘Waarom dan wel met me trouwen?’ vroeg ze. Ik legde uit dat het niks te betekenen had en dat we konden trouwen als zij dat graag wilde.’ Vlak daarvoor heeft zijn baas gevraagd of hij in Parijs wil werken. ‘Ik heb ja gezegd, maar ook dat het me niet echt kon schelen.’ Meursault is het absurde personage dat berust in de nutteloosheid van het leven door het noodlot waaraan hij niet kan ontsnappen en omdat zijn bestaan wordt begrensd door de wereld waarin hij een vreemdeling is. Verandering is niet mogelijk, denkt Meursault. De enige echte verandering treedt in met de dood, van leven naar het niets. De rest heeft weinig te betekenen en is van geen belang. ‘Daar blijven of weggaan, het kwam op hetzelfde neer.’ Het is bijkans zijn lijfspreuk.
In zijn essay ‘Commentaar op De vreemdeling’ wees Sartre terecht op de stilistische verwantschap tussen Hemingway en Camus. De korte, declaratieve zinnen van De vreemdeling lijken inderdaad op de stijl van Hemingway, maar er is ook een groot verschil. Door de vertelstijl van Meursault ademt de roman onverschilligheid, een sfeer die beklemmend is. Vorm en inhoud sluiten niet naadloos op elkaar aan, ze zijn zowat één. De sfeer in De vreemdeling is beklemmend door wat er wel wordt gezegd, terwijl – en dit klinkt wellicht wat paradoxaal – de sfeer die door de taal van Hemingway wordt opgeroepen voornamelijk voortkomt uit wat er niet wordt gezegd. Maar de voornaamste invloed op Camus was volgens Kaplan de roman The Postman Always Rings Twice van James M. Cain.

Camus stuurde zijn manuscript naar Jean Grenier en zijn goede vriend Pascal Pia. De eerste reageerde gereserveerd, volgens Kaplan had zijn reactie zelfs iets narcistisch. Grenier stoorde zich aan de korte zinnen en de invloed van Kafka. Terwijl Grenier’s reactie volgens Kaplan werd gevoed door jaloezie, is de reactie van Pia ‘a beautiful example of generous reading, of enablament, which stands in stark constrast to Grenier’s response.’ Grenier stoorde zich aan de echo van Kafka terwijl Pia het boek net zo goed vond als Kafka’s beste passages. Ook over de constructie en stijl verschilden beide lezers sterk van mening. Desalniettemin wilde Grenier het manuscript wel naar uitgever Gaston Gallimard sturen. Pia handelde doortastender en zorgde dat het manuscript bij zijn vriend – en Camus’ held – André Malraux terecht kwam. Malraux was onder de indruk, maar vond wel dat er een aantal dingen verbeterd konden worden. Zo vond hij bijvoorbeeld dat de moord op het strand beter uitgewerkt moest worden. Zijn advies bleek goud waard. Het is niet met zekerheid vaststellen omdat er maar één manuscript van De vreemdeling is overgeleverd, maar volgens Kaplan – ik ben het hier hartgrondig mee eens – zou Camus na het commentaar van zijn held één van de beste passages van de roman schrijven: ‘He had transformed writing that had been unconvincing into the most powerful physical scene in his book, a passage that sweats, then burns with its blinding lights.’

Meursault is terug op het strand, met de revolver van Raymond. De Algerijnse zon brandt op zijn hoofd. In de rechtzaal zou Meursault over de oorzaak van zijn daad verklaren ‘dat het door de zon was gekomen.’ Op het strand kan Meursault niet meer tegen de brandende zon en hij zet een stap naar voren, maar vluchten is niet mogelijk. Deze passage is zo sterk door de weergave van de confrontatie tussen mens en wereld in prachtige beelden:

Ik wist dat het onzinnig was, dat ik niet uit de zon vandaan kwam door één stap te doen. Maar ik deed een stap, één stap naar voren. En ditmaal, zonder op te staan, trok de Arabier zijn mes, dat hij me liet zien in de zon. Het licht spatte van het staal en het was of een lang glinsterend lemmet mijn hoofd raakte. Tegelijk droop een straaltje zweet dat zich had opgehoopt in mijn wenkbrauwen op mijn wimpers en bedekte die met een lauw dicht waas. Mijn ogen waren verblind achter dat scherm van tranen en zout. Ik voelde alleen nog de bekkenslag van de zon op mijn gezicht en, onduidelijk, de lichtende kling die opsprong van het mes dat ik nog steeds voor me zag. Dat brandende zwaar beet in mijn oogleden en wroette in mijn pijnlijke ogen. Toen is alles gaan wankelen.

Meursault wordt gevangen genomen. De beroving van zijn vrijheid is zijn straf, maar hij is het met zijn overleden moeder eens die altijd herhaalde ‘dat een mens aan alles went.’ Voordat hij in de gevangenis zat, was hij zich niet bewust van zijn vrijheid, gebonden als hij was aan het absurde. In vrijheid leven, of in de gevangenis zitten, als hij eenmaal weet hoe hij zich moet gedragen, komt het voor Meursault op hetzelfde neer. Hij verveelt zich niet, omdat hij zichzelf aanleert om dingen te herinneren. ‘Ik heb toen begrepen dat iemand die maar één dag geleefd had zonder moeite honderd jaar in een gevangenis zou kunnen leven. Hij zou genoeg herinneringen hebben om zich niet te vervelen.’

De rechter-commissaris vraagt aan Meursault of hij in God geloofd. Nee, antwoordt hij, maar het is ook van geen belang. God geeft het leven van de rechter-commissaris zin, terwijl de afwezigheid van God met als gevolg dat het eeuwige leven een illusie is, de bron is van Meursaults absurdistische houding. Bij Nietzsche’s verklaring dat God dood is, gaat het volgens Camus niet om ‘kreet van bevrijding en vreugde’, maar om een ‘bittere constatering’. Meursault wordt ter dood veroordeeld. Hij accepteert zijn straf. Hij zal sterven.

Eerder dan anderen, dat was evident. Maar iedereen weet dat het leven niet waard is geleefd te worden. In de grond van de zaak wist ik best dat het weinig uitmaakt of je sterft op je dertigste of op je zeventigste (…). Het was altijd ik die doodging, ongeacht of het vandaag was of over twintig jaar.

Bij de gedachte aan twintig jaar langer leven, voelt Meursault zich even ongemakkelijk, maar al snel drukt hij deze gedachte de kop in. Zijn straf verandert hem niet. En al helemaal niet door het bezoek van de aalmoezenier. ‘Niets, niets was van belang en ik wist heel goed waarom.’ Aan het einde van de roman, na zijn woedende tirade tegen de aalmoezenier, denkt hij aan zijn moeder. ‘Alsof die grote woede mij had gezuiverd van kwaad, ontdaan van hoop, ten overstaan van die nacht van tekens en van sterren, stelde ik me voor het eerst open voor de tedere onverschilligheid van de wereld.’ Het zou wel eens het begin kunnen zijn van de opstand tegen het absurde.

‘En leven,’ schreef Camus in Bruiloft, ‘dat is niet berusten.’ De consequentie van het absurde is volgens Camus de opstand. In De mythe van Sisyphus verbindt Camus drie consequenties die voortkomen uit het absurde: het bewustzijn, de vrijheid en de hartstocht. Alle drie zijn ze verbonden met de opstand, want wat ons leven waarde geeft is de revolte.

Het enige filosofische uitgangspunt dat steek houdt is dus de opstand. Het is de voortdurende confrontatie van de mens met zijn eigen duisterheid. Het is de eis van een onmogelijke doorzichtigheid. Het zet de wereld iedere seconde op losse schroeven. Zoals het gevaar de mens de onvervangbare gelegenheid verschaft zich van het bewustzijn meester te maken, zo breidt het metafysische verzet het bewustzijn over de gehele ervaring uit. Het is de voortdurende aanwezigheid van de mens bij zichzelf. Het streeft nergens naar, het heeft geen hoop. Deze opstand is niets anders dan de zekerheid van een verpletterend noodlot en niet de resignatie die daarmee gepaard zou moeten gaan.

De mens in opstand is zich bewust van zijn situatie. De opstand en het bewustzijn voorkomen berusting en onverschilligheid, het zijn elementen van de strijd die de gedachte dat leven nutteloos is tegenhouden. Leven is volgens Camus, ‘het absurde laten leven. Het absurde laten leven is voor alles: het beschouwen.’ De tweede consequentie is volgens Camus de vrijheid. We kennen maar één vrijheid, namelijk ‘die van de geest en van de daad.’ Het gaat dus niet om de vrijheid van de mens, maar om mijn eigen vrijheid. De opstand en het bewustzijn zorgen voor de vrijheid, deze vrijheid is begrensd en niet absoluut, want we kunnen ons niet beroepen op de eeuwigheid. Het gaat om de ‘redelijke vrijheid’ en dit is alles wat we hebben, maar het zorgt er wel voor dat we kunnen kiezen om in opstand te komen, door bewust te leven en door niet een absurdistische houding aan te nemen zoals Meursault deed. Door de opstand en het bewustzijn en door mijn vrijheid verdwijnt het ‘niks is van belang’ van Meursault en zo komt Camus tot de derde consequentie: de hartstocht.

Zo trek ik uit het absurde drie consequenties, te weten mijn opstand, mijn vrijheid en mijn hartstocht. Louter door het spel van het bewustzijn verander ik dat, wat een uitnodiging tot de dood was in een leefregel – en ik wijs de zelfmoord af.

Door te leven zonder de mogelijkheid ons te kunnen beroepen op een hogere instantie leren we tevreden te zijn met wat we hebben en zijn: we leren onze grenzen kennen. ‘Overtuigd van zijn aan tijd gebonden vrijheid, van zijn opstand zonder uitzicht en van zijn vergankelijk bewustzijn, vervolgt hij zijn avontuur in de tijd van zijn leven.’ In het avontuur dat ons leven is, worden we bijgestaan door de kunst. De wereld is duister, we kunnen de wereld niet begrijpen en daarom bestaat de kunst. ‘Als de wereld helder was, zou er geen kunst zijn,’ schrijft Camus. Bij de opstand is kunst een noodzakelijk hulpmiddel. Het kunstwerk houdt het bewustzijn in stand die de opstand mogelijk maakt. Voor het verruimen en het instandhouden van het bewustzijn is kunst onmisbaar. Het is elementair voor de menselijke wil dat als belangrijkste doel ‘het handhaven van het bewustzijn’ heeft. De absurde mens verklaart niet, hij lost niet meer op. De absurde mens ondervindt en beschrijft, en dit is ‘de plaats van het kunstwerk.’ En als een literair kunstwerk zo imposant is als De vreemdeling is het niet meer dan rechtvaardig dat er een uitstekende biografie over verschijnt.

Koen Schouwenburg

Alice Kaplan – Looking for The Stranger. Albert Camus and the Life of a Literary Classic. The University of Chicago Press. 289 blz. €23.

Bibliografie

Albert Camus – De vreemdeling. Vertaald door Peter Verstegen. De Bezige Bij, Amsterdam.
Albert Camus – De mythe van Sisyphus. Essay over het absurde. Vertaald door C.N. Lijsen. IJzer, Utrecht.
Albert Camus – De mens in opstand. Vertaald door Martine Woudt. Olympus, Amsterdam.
Albert Camus – Bruiloft. Vertaald door T. van der Stap. Paul Brand, Hilversum.
Albert Camus – Dagboek. Een keuze uit zijn dagboekaantekeningen 1935-1951. Vertaald door Halbo C. Kool. De Bezige Bij, Amsterdam.
F.M. Dostojevski – Dagboek van een schrijver. 4e herziene druk. Vertaald door Paul Rodenko. Van Oorschot, Amsterdam.
Jean Paul Sartre – Revolutie en literatuur. Een keuze uit Situations 1938-1976. Vertaald door Tom Graftdijk. Arbeiderspers, Amsterdam.