Van muizengeknaag naar een woedende sopraan

Van droom naar droom, zo gaat het in het leven, van zuigeling naar oude man, die niet meer precies weet wat om hem is. Zo gaat het in de debuutbundel De geluiden van Paul Meeuws, van de cyclus over een zuigeling tot een vaag wordende vader, van gepruttel tot wegstervende orgelklanken. De bundel staat vol geluiden, maar de dichter is ook visueel een scherp waarnemer. Hij schrijft:

Vóór school kijkt ze nog naar je om als Vermeermeisje.
Haar mond week gepenseeld met de dauw van dat tijdstip.
Oogwit van parelmoer van een wegschietende vis.

De dichter (geboren in 1947), schrijver van Badhuis in de sneeuw, waarvan Herman de Coninck zei dat hij beter poëzie kon schrijven, kan zich heel goed inleven in een ander, kind of oude man. Hoe weet hij wat de ander voelt, ziet, hoort? Dat is een kwestie van herinnering en van empathie.

Tijdens je éenzame uren is de hemel leeg als het zopas nog
gewitte plafond van je kamertje, proeftuin van je geheugen,
klankbord voor je tandeloze gehuil.

Het geheugen gaat verder dan we ons bewust zijn, maar je kunt het je voorstellen: de eenzame uren van een baby. Zie hem eenzaam liggen in de wieg in het opgemaakte kamertje, hoor hem huilen. De dichter noemt de moeder ‘de eetbare’ die met hoorbare voetstappen naar hem toekomt. In tien terzinen – de meeste gedichten hebben strofen van drie regels – volgt de dichter het luisteren van het kind. Geluiden nestelen zich in het geheugen, een nog lege plek in de jonge hersenen. Het klinkt als een stemmend orkest. De geluiden zijn aanzetten tot de eerste etudes. Het kind groeit op tot puber die luistert naar muziek. Die ‘giet de tijd in een beker. Een forel springt over de rand.’ Het lijkt een verwijzing naar Schubert, naar het motto van de afdeling, citaat uit An die Musik. In het derde gedicht schrijft hij: ‘Wen niet aan muziek. Geen wanklank sloopt meer dan gewoonte, / getoonzet behang.’

Paul Meeuws is een gehoorkunstenaar: alle geluiden worden opgemerkt en met veel taalbeheersing beschreven. Hij is ook een taalkunstenaar. Het zou me niet verbazen als hij ook een bekwaam klavecimbelspeler is. Ik veronderstel dat hij van alle muziek houdt, van Forqueray tot Cage en zelfs van het knagen van muizen, ’s nachts in bed, hoewel zijn echtgenote er angstig van wordt (‘Haar angst is praktisch en voor muizenoren klein genoeg. / Ze zijn al op de loop als zij nog naast je overeind zit’) O, die kleine muizenoren, die alles horen!

De vader van de dichter speelde orgel en niet eens zo goed, maar hij zorgde er voor dat de zoon opgroeide met muziek en leerde scherp te luisteren, misschien beter dan de vader. De bundel eindigt met een cyclus U, opgedragen aan de vader. De kleine jongen lag aan zijn voeten en:

bevreesd keek ik naar het witte stukje scheenbeen tussen uw broekband
en sok
het deed denken aan de hand die in Jan Klaassen verstopt zit
en soms in het vuur van het spel een moment bloot komt
maar zonder vrezen heeft men niet lief

Weten jonge lezers dat nog: de hand van Jan Klaassen?

Overigens bestaat de bundel niet alleen uit herinneringen aan vroeger. ‘Na 13 november’ werd geschreven naar aanleiding van de terreuraanslagen in Parijs in 2015. Een oude zangeres zingt de tweede aria van de Königin der Nacht uit Mozarts Die Zauberflöte. Meeuws maakt er een verrassende aanklacht van:

Hoe klinkt op dit uur in haar oude japon, stokoude
armen ontbloot, haar hand bij het buigen werktuiglijk
naar de gerimpelde hals door geen man meer begluurd, de sopraan?

Het gedicht eindigt met een gedeelde woede, van zangeres en dichter:

Eeuwen hebben geslepen aan dit bevel tot het zich loszong,
zich van keel tot keel voortplantte, van jammer tot jubel
een lied werd, loepzuiver van woede, van liefde doorstraald.

En nu ze oud is en niet meer begeerd, beklimt zij nog eenmaal
haar gammele ladder tot waar ze hem toezingt, aan zijn baard trekt,
uit zijn lafhartige hemelvaart naar beneden.

Remco Ekkers

Paul Meeuws – De geluiden. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 60 blz.€ 19,99.