De beperktheid van het zien

Het is nog geen jaar geleden dat de geschiedenis van de Wereldbibliotheek uitkwam. In 1905 werd deze oorspronkelijk door Leo Simons onder een andere naam opgericht: het weinig verhullende Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. Dit oorspronkelijk zo heldere doel – literaire klassiekers betaalbaar bezorgen bij een groot publiek – verdween in de loop der tijd wat naar de achtergrond en in 2014 werd de uitgeverij overgenomen door Nieuw Amsterdam, al is de naam Wereldbibliotheek wel behouden gebleven. Wanneer dit fonds tegenwoordig nieuwe titels uitgeeft, is het niet zelden poëzie: hoog-literair en daarmee niet direct voor groot publiek. Zo zou je ook Aanblik kunnen plaatsen, de tweede bundel van Paul Meeuws (1947). Het is kalme, nauwgezet observerende poëzie vanuit een kunstenaarsoog dat soms kunstwerken als inspiratie neemt.

De bundel bestaat uit meerdere series gedichten die verenigd zijn door een motto dat ontleend is aan Rainer Maria Rilke (1875-1926). Meeuws licht zijn keuze in aantekeningen achterin toe: het komt uit een gedicht dat de ‘noodlottige beperktheid van het zien’ verwoordt, hetgeen Meeuws heeft aangezet tot gerichter kijken. Dit zou kunnen verklaren waarom veel gedichten verwijzen naar iets vastleggen, zoals door het te schilderen. En evenals een schilder in meerdere lagen werkt, zo associeert de dichter bij indrukken, zoekt hij naar diepere lagen en ‘schildert’ zo portretten met psychologische diepgang, zoals in ‘Glacis’:

Tot op het linnen doorschijnt wat bij jou
nog steeds in de maak is je aanblik.

Laag voor laag daal ik af in je glasheldere mijn,
delf schilferend jouw erts op
waarin jouw kindzijn verdicht zit.

De bundel is stilistisch en conceptueel een eenheid, ondanks het feit dat de series gedichten inhoudelijk los van elkaar staan. Je kunt zeggen dat er wat veel van hetzelfde is: Aanblik is tevens de naam van de langste serie, namelijk achttien gedichten over merendeels voorwerpen en materialen. Vergankelijkheid is een motief: meerdere gedichten lijken geschreven vanuit een lyrisch ik in een late levensfase. Tezamen geven de gerichtheid op optekenen/schilderen enerzijds en de reflecties op het voorbijgaande bestaan anderzijds het geheel een introspectief en wat verstild karakter.

Net zoals je op een kunstmarkt – stel je het Lange Voorhout in Den Haag voor in het fin de siècle, de tijd en plaats waar Leo Simons opgroeide – aquarellen van zeer wisselende kwaliteit ziet, zo is het ook met Meeuws’ gedichten: soms komt zijn introspectief talig ‘aquarelleren’ vooral als een techniek over. Gelukkig zijn er ook momenten van verrassing en lol, zoals in ‘Ploeteren aan een wolk’:

Noem je dit onbedaarlijk zichtbare
propvol gekleurde, zo vlak voor zijn oogst
in kleurenzwanenzang uitbarstende haverveld geel?
Niet mondvol genoeg. Te geletterd.

Maar nu loonwerkers het weghalen roep ik het na,
geel, geel als de kreet van een buizerd.
En het neemt bezit van mijn keel, klankpalet,
met mijn tong als penseel tegen de hemel.

Misschien is het niet toevallig dat juist deze kwatrijnen, met de combinatie van meerdere zintuigen, een sterkere indruk op mij achterlaten dan portretten waarin alleen het zien centraal staat. Op een andere manier dan hij bedoelde heeft Meeuws zo de ‘beperktheid van het zien’ aangetoond: taal komt meer tot leven naarmate er meer zintuigen bij betrokken worden. Vanwege de voor Aanblik gekozen opzet komen sommige van Meeuws’ gedichten wat al te verstild over, maar wanneer hij zijn stem verheft, kan hij krijsen als een buizerd.

Melchior Vesters

Paul Meeuws – Aanblik. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 80 blz. € 22,99.