Leven in vrijheid, gevangen in mijn verslaving

Met zijn uit 1932 stammende crisisepos Wat nu, kleine man? werd Hans Fallada (pseudoniem van Rudolf Ditzen, 1893 – 1947) wereldberoemd. In die roman liet hij op indringende wijze zien hoe de kleine burgerij in die tijd vermorzeld werd door het kapitalisme. In nazi-Duitsland waren zijn romans verboden. In 1944 schreef hij in de gevangenis – na een poging tot doodslag op zijn vrouw – in amper vier maanden naast wat verhalen zijn meest persoonlijke werken: De drinker en In mijn vreemde land: berichten uit de gevangenis. Gejaagd, met steeds een argwanend oog van een bewaker in de buurt, priegelde hij blad na blad vol, spuwde op het manische af zijn gal over de vernederingen van de zo nu en dan gedoogde schrijver onder het juk van de dictatuur. Dat geeft de teksten iets ruws en maakt de ontboezemingen tegelijk uiterst eerlijk en intens.

Fallada worstelde een heel leven lang met verslavingen, maar vooral in de periode tussen 1918 en 1926 was het bar en boos. Tevergeefs probeerde hij diverse malen af te kicken van hetzij alcohol, hetzij morfine of cocaïne. In 1924 kreeg hij enkele maanden detentie opgelegd omdat hij met graanleveranties had gesjoemeld om aan drank te komen. In 1925 verduisterde hij bewust grote sommen geld om in de gevangenis definitief van zijn verslavingen af te komen. Na in 1928 vrij te zijn gekomen, schreef hij zijn maatschappijkritische klassiekers. (Alleen in Berlijn verscheen postuum in 1947.) En de twee novelles in het voorliggende literaire kleinood: Zakelijk bericht over het geluk een morfinist te zijn.

De titelnovelle verhaalt in een vermeend zakelijke, licht-ironiserende stijl over de moeilijkste periode in het leven van Fallada. Juist die droge, tergend humoristische stijl vol zelfspot zorgt ervoor dat het verhaal door merg en been gaat. Hier is een rasschrijver aan het woord die geen medelijden heeft met de mens van die tijd, maar wel mededogen heeft met het lichaam dat onder de mentale dwang staat van de geestverruimende middelen. Het is het aanboren van de diepste, donkere krochten, van de meest pijnlijke zielenroerselen.

Als morfinist kon Fallada op dat moment niet dieper zinken, maar de manier waarop hij er achteraf in 1929 over schrijft, doet hem als auteur groeien, uit het zwarte gat katapulteren. Je voelt in elke vezel hoe armetierig het met het personage is gesteld. Wat een wanhoop sijpelt er van de pagina’s. Liegen, bedriegen, stelen, zelfhaat, uitvluchten, boerenbedrog. Alles voor een volgende omarming van de ‘vriendin’ die gelukzaligheid brengt, die vooral voor kalmte zorgt voor de zenuw-geplaagde. Voor een korte tijd dan. De ‘benzine’ om de motor draaiende te houden, is eigenlijk niet aan te slepen. Om de dag en de nacht door te komen zijn minstens 80 doses morfine nodig.

Die geliefde is kwaadaardig, ze kwelt me mateloos, maar beloont me ook meer dan een mens kan bevatten.

Op een tocht om recepten te stelen – het personage Fallada heeft geld, heeft een pak dat goed zit en ondanks alles, of misschien juist door de zucht, een vlotte babbel – komt hij een meelevende dokter tegen. ‘Ik geef u geen spuit. Het leven moet voor u zo ondraaglijk worden dat u vrijwillig besluit naar een kliniek te gaan.’ Het gemarchandeer neemt groteske vormen aan en de praatjesmaker weet er toch een paar spuiten uit te slepen. Vals, ingenieus, de sluwheid van de desperate mens, wetende dat de drug een sluipmoordenaar is. Een mengeling van intense liefde en intense haat.

In de wachtkamer van de dokter liggen boeken, op de schutpagina van eentje staat het stempel van de dokter. De morfinist scheurt het blad eruit. Zo heeft hij alsnog een ‘recept’. Maar hij knipt het te klein af en wanneer hij er in een café wat hanenpoten op wil zetten, stoot hij zijn glas wijn om. Symbolisch voor de hopeloosheid, de hulpeloosheid, de tevergeefsheid van alle handelingen. In de tweede novelle, Drie jaar geen mens, gebaseerd op de gevangenschap zelf, op het afkicken onder barre omstandigheden, zonder enige hulp, vat Fallada zijn leven bitterzoet samen: ‘Sanatoriums, gekkenhuizen en leven in vrijheid, gevangen in mijn verslaving lossen elkaar af.’ Triest, waar, en toch kun je het niet laten om vaak te glimlachen om het fijne gerotzooi van de hoofdpersoon. Haarscherpe observaties van de mensen, de gevangenen, de bewaarders om hem heen. Fallada draagt zelfs, visionair als de ware schrijver is, een idee aan om een einde te maken aan het fenomeen voorlopige hechtenis. Gevangenen worden bijna zonder uitzondering waanzinnig omdat ze soms maanden niet weten waar ze aan toe zijn. Hij stelt voor om iedere verdachte een stempel met onuitwisbare inkt op de hand te geven. Gewoonlijk wordt die verborgen met een handschoen, maar bij het loket voor het aanschaffen van treinkaartjes moet die ontbloot worden getoond.

Zakelijk bericht over het geluk een morfinist te zijn is een literaire natuurparel die kan dienen als introductie op het werk van Fallada en tegelijk als nadere toelichting bij De drinker en In mijn vreemde land. Lees vooral ook de biografie van Fallada, Alles in mijn leven komt terecht in een boek, door Anne Folkertsma die ook dit fijne boekwerkje bezorgde en vertaalde.

Guus Bauer

Hans Fallada – Zakelijk bericht over het geluk een morfinist te zijn. Vertaald door Anne Folkerstma. Cossee, Amsterdam. 96 blz. € 5,99.