Poetry for your masses!

Hoe begin je met het lezen van poëzie? Ellen Deckwitz wijdde er al eens een complete serie columns aan. Misschien wordt de eerste vlam wel aangewakkerd door een gevoel van herkenning: een tekst die ineens precies lijkt uit te drukken wat je denkt of voelt, maar wat je steeds maar niet onder woorden kunt brengen. Het is een herkenbaar verschijnsel, het werkt vaak ook zo met songteksten.

Mijn toenmalige alto-vrienden en ik werden rond onze zestiende totaal in beslag genomen door Jim Morrison. Op de eerste plaats vanwege zijn persoonlijkheid en op de tweede plaats vanwege zijn enigmatische teksten. Teksten als ‘I’m the lizard king, I can do anything’. Die regel stond op een T-shirt dat ik vaak droeg, en er sprak een mysterieus soort schijt-aan-de-wereld-gevoel uit dat ik erg cool vond. Het feitelijke nummer/gedicht waaruit die regel afkomstig was, leerde ik pas veel later kennen. Vreemd was dat niet: de persoon Jim Morrison had zoiets magisch, dat wij alles wat met hem te maken had in totaal willekeurige volgorde geweldig vonden. Want de wereld was kut, maar Jim was stoer en hij was ook nog eens op zijn 27e ten onder gegaan aan seks en drank en drugs.

Maar ongeacht van wat je van Jim Morrison vindt, hij wekte wel interesse voor poëtisch bedoelde teksten op. Ik dacht toen dat poëzie iets was wat te maken had met wat je achteraf gezien vooral ernst en pathos zou kunnen noemen, maar daar was ik me toen natuurlijk nog niet van bewust. Omdat ik niet beter wist, begon ik vervolgens vrij lukraak boeken en dichtbundels te kopen op tweedehands boekenmarkten. Dichtbundels waarop namen prijkten die me vaag iets zeiden, omdat ik ooit had meegekregen ze tot de wereldliteratuur behoorden. En vaag bleef het vrij lang. Ik snapte weinig van poëzie en had hetzelfde gevoel dat veel mensen die voor het eerst poëzie lezen zullen hebben: wat lastig om te doorgronden waar het over gaat! Uiteindelijk is het nog redelijk goed gekomen, maar het was een lange weg.

De reden dat ik hierover begin, is omdat ik geïnteresseerd raakte in poëzie uit fascinatie voor een persoon. Hoewel de vergelijking tussen een icoon als Jim Morrison met Tim Hofman mank gaat, is er toch een overeenkomst tussen beiden aan te wijzen: namelijk het aanzetten aan tot het lezen van poëzie. In die zin is het immense succes dat Tim Hofman met zijn debuut nu ten deel valt hoopgevend te noemen. Oké, inhoudelijk is het allemaal niet echt om over naar huis te schrijven, maar dat zijn sommige teksten van Jim Morrison ook niet. Denk bij Hofman aan niet altijd even geslaagde versjes die naar een punchline toe zijn geschreven. Soms gebeurt dat op nogal vrouwonvriendelijke wijze, zoals in het gedicht ‘Vulvaveelvuldig’, waar vrouwen (‘sletten’, snollen’) als een soort seksuele gebruiksvoorwerpen worden weggezet. Het gedicht eindigt dan ook nog met de regel: ‘en er is weer leegte’, een regel die met het oog op de talloze ex-bedpartners die in dit gedicht op een nogal ranzige wijze worden beschreven, riekt naar een misplaatst soort zelfmedelijden. Maar meestentijds krijgt de lezer woordgrapjes voorgeschoteld, in de trant van het gedicht ‘We’ll see’ dat hier in zijn geheel volgt:

Zijn er
walvissen
of nie?

Geen idee,
whale
see.

Zelfs wanneer Tim Hofman moeite lijkt te doen zich in een onderwerp te verdiepen, zoals in Vincent, een gedicht over Vincent van Gogh, volgt aan het einde de onvermijdelijke punchline: ‘Ik snij mijn oor af, ik ben Van Gogh los.’

Geen teksten om lang over na te denken, om het zo maar te zeggen. Wel is het zo, dat wanneer van de meer dan 25.000 lezers van dit boekje ook maar 10 procent verder gaat met het lezen van teksten waaraan je het label poëzie zou kunnen hangen, dat winst zou zijn voor eenieder die de verspreiding ervan een warm hart toedraagt. Aan de andere kant kan de ware poëzieliefhebber deze – overigens fraai uitgegeven – bundel dan weer beter links laten liggen, omdat er gewoon niet zo veel eer aan de inhoud te behalen valt. Dat klinkt misschien zuur en Tim Hofman kan daar ook niet zo veel aan doen en in feite is het ook helemaal niet zo erg. Het vergt alleen enige toelichting.

Alleen al de titel van deze bundel laat er geen twijfel over bestaan dat het hier om gedichten gaat. Hóé iemand die gedichten vervolgens leest, hangt op de eerste plaats af van wát diegene wil lezen. Wat verwacht de lezer van deze bundel? Veel mensen die hem aanschaffen, zullen in de stukjes van Tim Hofman iets van hemzelf willen herkennen en daarom tevreden zijn met wat het boekje hen biedt: post-puberale, quasi-choquerende bekentenissen op BNN-niveau, in de vorm van vaak niet al te ingewikkelde taalspelletjes. Deze lezers, bij voorbaat al fan, zullen tevreden zijn.

Tegenover deze groep zou je dan die poëzieliefhebber kunnen stellen, die juist op zoek is naar betekenis buiten hetgeen dat er letterlijk staat. Het zijn tenslotte gedichten, zoals de titel al aangeeft, geen verhalen. Eerst lees je wat er staat, en daarna vraag je je af of er misschien nog meer achter zit. Ieder woord neemt bij het lezen van poëzie voor iedere individuele lezer een andere associatie mee. En van de dichter mag je dan ook verwachten dat hij meer betekenis aan de taal wil ontlokken dan alleen wat er letterlijk staat. Dat is bij Gedichten van de broer van Roos eigenlijk niet echt het geval, afgezien van de nodige rijmdwang en daaruit voortvloeiende woordgrappen (‘La Vie en rosé’tje / met z’n tweetjes’, staat er, echt waar, in het gedicht ‘(L)even)’. Maar (klank)rijm lijkt meestal geen andere functie te hebben dan de lezer af en toe te laten lachen, wat vaak nog maar half lukt ook. Misschien heeft dat iets te maken met het feit dat het in de kroeg vertéllen van een woordgrap iets anders is dan het lezen ervan. Let wel, het is ook geen anti-poëzie, het is eerder allemaal een beetje aandoenlijk in zijn onbeholpenheid. Dat klinkt misschien negatief, maar voor wie zich aangetrokken voelt tot de persoon Tim Hofman, omdat hij of zij hem leuk, spitsvondig, betrokken, direct, ontwapenend of wat dan ook vindt, maakt dit natuurlijk weinig uit.

De gemiddelde poëzielezer is namelijk helemaal niet de doelgroep van deze bundel en alleen al daarom heeft het weinig nut om Gedichten van de broer van Roos vervolgens wél als zodanig proberen te duiden. Je kunt er dus wel van alles (of eigenlijk heel weinig) over beweren, maar de belangrijkste verdienste van deze bundel is dat hij een mensenmassa in aanraking brengt met (een aanzet tot) een nauwelijks gelezen genre. Wie weet pakken de lezers van Gedichten van de broer van Roos over tien jaar wel een bundel van Baudelaire, Rilke of Hannah van Binsbergen op. Deze bundel moeten we daarom zien als een investering in een toekomstig leespubliek. Tim Hofman kan niet dé Jim Morrison van een heel nieuwe generatie poëziefans worden, maar misschien wel een soort ‘neefje van’. En dichters en critici die verontwaardigd zijn over het feit dat hij alle aandacht wegkaapt bij de echte poëzie, en dat Meulenhoff als uitgeverij zijn ziel aan de duivel verkoopt door dit soort pulp uit te geven, moeten zich niet zo laten kennen. Denk aan de lange termijn! Daar komt bij dat dit boekje de kurk is waarop zo’n poëziefonds op een financieel rendabele manier drijft. Daardoor kunnen ze bij Meulenhoff nog jaren onbekommerd aandacht besteden aan echte, pardon, andere binnen- en buitenlandse poëzie. Het een sluit het ander immers allang niet meer uit.

Sander Meij

Tim Hofman – Gedichten van de broer van Roos. Meulenhoff, Amsterdam. 96 blz. € 15,00.

(lees ook de recensies van Peter de Rijk en Guus Bauer over deze bundel.