Alle Duitsers mogen dood

Halverwege De wereld waar ik buiten sta, het tweede deel van Hanny Michaelis’ oorlogsdagboek, is het even schrikken. Het is zaterdag 17 april 1943. De joodse Hanny Michaelis (1922-2007) is nog net op tijd uit Amsterdam vertrokken en verblijft onder een nieuwe naam bij een onderduikgezin in de Haarlemmermeer en daar wordt druk gediscussieerd over de vraag wat er na de oorlog met de Duitsers moet gebeuren. Voor Michaelis is dat dan al geen vraag meer:

Wat mij betreft – ik geloof dat er afgezien van alle wraakgevoelens maar één bevredigende oplossing voor dit vraagstuk bestaat en die is te ongerijmd om toegepast te worden: alle Duitsers bij elkaar drijven en vergassen of vergiftigen, in elk geval doden.

Daarbij zou dit doden volgens Michaelis eigenlijk niet uit wraakzucht moeten gebeuren, maar uit bittere noodzaak. Alleen door alle Duitsers te doden wordt voorkomen dat ze de mensheid nog meer kwaad berokkenen. Volgens het dagboek zijn alle Duitsers ‘dom’ en dus gevaarlijk, zodat Nederland zelfs bij een geallieerde overwinning nog lang niet van ze af is. Daarom zouden ze het best en masse vernietigd kunnen – als dat niet te ongerijmd was. Want:
‘Domheid is een veel gevaarlijker factor dan men oppervlakkig beschouwd zou vermoeden. En domheid is de grondtrek van de Deutsche Volksseele.’
Ik hoef hier waarschijnlijk niet uit te leggen dat Michaelis hier in wezen dezelfde redenering volgt als de Duitse nazi’s. Ze bestempelt een heel volk als onverbeterlijk gevaarlijk, en vindt het daarom bevredigend om iedereen uit dat volk maar te doden. Ze kiest voor de ultieme preventie: door middel van volledige eliminatie.

Het is een passage waarover ik lang heb zitten nadenken. Het kan een vorm van ironie zijn. Hanny Michaelis past dan een redenering van de Duitsers toe op diezelfde Duitsers om te laten zien hoe absurd die is. Maar in april 1943 schrijft ze wel net de zwartste bladzijden van het hele dagboek. Hanny Michaelis heeft die maand te horen gekregen dat haar ouders uit de Amsterdamse Rivierenbuurt naar Westerbork zijn overgebracht, en ze vreest – naar we nu weten terecht – voor hun leven. Anders dan veel andere Nederlanders heeft zij zich nooit zoveel illusies gemaakt over wat Joden die op transport gaan te wachten staat. Niet veel later zullen haar beide ouders inderdaad worden vermoord en dan is blinde haat tegen de daders ook weer niet zo erg vreemd en ongepast.

Dat neemt niet weg dat de passage over de eliminatie van Duitsers schril afsteekt tegen de rest van het boek, en ook tegenover de rest van de bladzijde waarop hij staat. Meteen na haar voorwaardelijke pleidooi voor de uitroeiing van de Duitsers vervolgt Michaelis haar dagboek opgewekt met: ‘Vandaag was het stralend weer. Vanmiddag heb ik 2 uur lang lekker in de tuin […] liggen zonnen.’

Tegelijkertijd zijn de aantekeningen van de 17de april 1942 vanuit een ander perspectief weer erg karakteristiek voor De wereld waar ik buiten sta. Niet alleen kijkt Hanny Michaelis veel vaker neer op de verschrikkelijke ‘domheid’ die ze om zich heen ziet, ook kan ze veel vaker in slechts enkele zinnen van diep bedroefd in uiterst gelukkig veranderen. Hoe vaak balanceert ze, in haar eigen woorden, niet tussen ‘hemels optimisme en hels pessimisme’? Daar komt bij dat de nuance nooit haar favoriete stijlmiddel is geweest. Vanaf het moment dat ze onderduikt, in de herfst van 1942, ziet ze nog maar weinig nieuwe mensen en is ze voornamelijk op haar dagboek aangewezen om haar dagelijkse belevenissen te commentariëren, maar dat doet ze dan ook zonder enige terughoudendheid. In het boek komen heel wat meer denigrerende schimpscheuten tegen alles en iedereen voor.

Om te beginnen zijn er de vele waardeloze boeken die ze tijdens haar onderduik via allerlei sluipwegen te lezen krijgt. In haar omgeving wordt niet altijd de meest hoogstaande literatuur gelezen en daar kan ze dan ook flink naar uithalen. Daarbij heeft ze het vooral voorzien op de benauwende toon en de bekrompen sfeer in alles wat ze leest. Hanny Michaelis ziet liever dat haar auteurs origineel zijn en karakter tonen, en is daarin onmiskenbaar een kind van de vooroorlogse Forum-generatie. Niet voor niets was haar leermeester op het Vossius Gymnasium de neerlandicus en dichter D.A.M. Binnendijk. Hij heeft haar zeker niet tevergeefs in het werk van mensen als Vestdijk, Du Perron en Marsman ingewijd.

Verder blijft tijdens de hele oorlog de muziek voor Hanny Michaelis heel belangrijk. Ze heeft, toen ze nog thuis woonde, jarenlang pianoles van haar vader gekregen, en van hem heeft ze geleerd naar muziek te luisteren. Opvallend is dan ook hoe vaak haar opmerkingen over literatuur in bijna dezelfde bewoordingen zijn vervat als die over muziek. Voor Michaelis gaat het er nooit alleen maar om wát iemand in een boek schrijft, maar zeker zo veel over de manier waarop dat gebeurt. Het is de toon die de muziek maakt.

In het nu verschenen tweede deel van de oorlogsdagboeken wordt in ruim duizend bladzijden de periode 1942 tot en met mei 1945 beschreven. In ongeveer eenderde daarvan, over het jaar 1942, is Hanny Michaelis nog niet ondergedoken en werkt ze door bemiddeling van haar oude geschiedenisleraar Jacques Presser als dienstmeisje bij de schrijfster Jeanne van Schaik-Willing in huis. Die houdt daar op gezette tijden een soort literaire salon, en Michaelis kan niet wachten tot ze daar kan kennismaken met de verschillende schrijvers die er zijn. Met name Antonie Donker (de hoogleraar Nico Donkersloot) maakt al snel indruk op haar, met het gevolg dat hij nog lang in Michaelis’ dromen figureert.

Daarna geeft het boek een gedetailleerd – soms te gedetailleerd – beeld van het dagelijks leven van Hanny Michaelis als onderduiker. Zoiets is natuurlijk vaker gedaan, en veel gaat ook over allerlei voor de hand liggende vreugdes en ergernissen. Maar er staat toch ook heel wat in, wat minder bekend is. Dat er tijdens de oorlog het hele jaar door hevige luchtgevechten boven Nederland plaatsvonden, was me in het eerste deel al opgevallen, maar nog altijd verbaasde het mij hoeveel er, met uitzondering van de laatste oorlogsmaanden, toch nog gegeten werd in grote delen van Nederland. Wie kent niet alle verhalen over de honger die tijdens de oorlog geleden werd, maar dan is het des te verbazender in dit oorlogsdagboek te lezen hoe Hanny Michaelis ‘s morgens vroeg soms al vijf of zes boterhammen eet, en dan ook nog eens ’s middags en ’s avonds warm eten krijgt voorgezet.

Het interessantst is misschien wel wat Hanny Michaelis in haar dagboeken schrijft over het noodgedwongen leven onder een andere identiteit. Ze komt tijdens haar onderduik bijvoorbeeld steeds weer mensen tegen die streng gelovig zijn, terwijl ze daar als atheïst aanvankelijk de grootste moeite mee heeft. Vooral in het begin moet ze wennen aan de vele merkwaardige gebruiken van het vrome volk – terwijl ze tegelijkertijd beseft dat ze juist aan die enorme vroomheid haar leven te danken heeft.

Het aangrijpendst in De wereld waar ik buiten sta waren voor mij de gedeelten waarin Hanny Michaelis beschrijft hoe iemand uit haar gastgezin heimelijk naar Amsterdam reist om daar te kijken hoe haar ouderlijk huis er nu bij ligt. Daarom tot slot een citaat:

[De bovenburen vertelden] dat er ook een ‘prachtpiano’ was weggehaald, en voegden er verklarend aan toe: ‘de man was pianist, ziet u, een virtuoos pianist’. Toen Piet dat vertelde schoot er een prop in mijn keel. Toen ik vroeg of ze nog iets verteld hadden over het weghalen van pappie en mammie, liet hij schoorvoetend los dat mammie nogal zenuwachtig scheen te zijn geweest. […] Het doet onzegbaar pijn […] te weten, zeker te weten dat er anderen in het huis wonen waar wij acht jaar lang gelukkig zijn geweest. Dat anderen door ónze kamers lopen, en genoten van het uitzicht dat voor ons elke dag opnieuw een verrassende openbaring was…

Reinjan Mulder

Hanny Michaelis – De wereld waar ik buiten sta. Oorlogsdagboek 1942-1945. Bezorgd door Nop Maas. Van Oorschot, Amsterdam. 1060 blz. € 34,99.