Baaivangerij in bokkengoed

‘Mijn moeder leeft (-) nog, tenminste in d’r eigen oog,’ stelt de zoon. Vroeg rijp, vroeg rot? Dit klinkt als een grimmige puber. Maar Henricus van der Stadt is pas acht, vooruit, bíjna negen jaar oud, als hij deze bemerking over zijn moeder maakt. Hij is dan ook de hoofdpersoon van Het grijze kind, het boek over het kind met de volwassen ziel uit 1927, dat in het gekkenhuis eindigt. Uit het hele oeuvre van schrijver Theo Thijssen was dit het boek dat hem naar eigen zeggen het meest na aan het hart lag. Meer zelfs nog dan Kees de Jongen (1923), al is juist Kees bij uitstek zo’n ‘speciaal vriendje’ voor menigeen, tot op de dag van vandaag.

Henricus en Kees, maar ook Fok, Joop en Leentje: veel van Thijssens onvergetelijke personages staan nu bijeen in één boekje. Thijssen is gedundrukt, in de fijne langwerpige boekjesreeks waarin bij uitgeverij Van Oorschot eerder werk van auteurs als Carmiggelt, Schmidt en Campert verscheen. Een logische keuze, een heerlijke keuze. De zwembadpas is een boekje voor iedereen die niet weet wat de titel behelst: een kennismaking met het werk van Theo Thijssen. Maar het werkje is zeker ook een genot voor wie dat wél uit en te na weet. Volgens de ondertitel biedt het ‘het mooiste uit de verhalen, memoires, columns en romans’ en hé, -al kun je natuurlijk zeuren over het ontbreken van een stukje uit Jongensdagen, Thijssens enige echte kinderboek, uit 1909, of uit Barend Wels (maar waarom zou je)-, dat klopt wel zo ongeveer. Het kost moeite hier niet het gehele boekje te citeren.

De zwembadpas is een eenheid-in-verscheidenheid, want het gaat bij Thijssen vaak over hetzelfde. Maar wat kon die man schrijven: saai wordt het nooit. Grappig, fijngevoelig en scherpzinnig is het altijd. En socialistisch, optimistisch en strijdlustig, zonder boodschapperig of bordkartonnig te zijn. Theo Thijssen was, na lange tijd als onderwijzer gewerkt te hebben, actief bij de vakbond. Hij werd in de jaren dertig van de vorige eeuw kamerlid voor de SDAP en gemeenteraadslid in Amsterdam. In de oorlog werd hij opgepakt. Hij stierf in 1943. Al zijn boeken spelen in Amsterdam, in het decor van zijn jeugd, en zowel de personages als de beschreven locaties, als de thematiek vertonen veel overeenkomsten.

Een van die terugkerende Thijssen-onderwerpen is bijvoorbeeld kleding, of eigenlijk: armoede, en het daardoor niet hebben van mooie kledij. Kees de Jongen tobt wat af over z’n beroerde kleding, die niet ‘fijn’ is, maar eerder ‘bokkengoed’. In Het taaie ongerief (1932) krijgt Joop zijn eerste lange broek:

Ik kan niet zeggen dat de lange broek meevalt. Het ‘wennen’ gaat buitengewoon langzaam; of het door een bijzonder lage wind komt, weet ik niet, maar er is een griezelig gewapper om mijn benen.
[…] Het geflapper neemt toe: ik wapper in drie verdiepingen, de pelerine, de jas én de broekspijpen, en het wonderlijke is dat het nergens anders waait; de vlaggen op de schepen in de gracht hangen slap omlaag.

Ook in Het grijze kind komt kleding voor. Maar Henricus leeft meer op stand dan Kees en Joop, niet in de Jordaan, maar aan de Nassaukade. Meer kouwe kak. Bij zijn neefjes in de Bloemstraat is het doorgaans een stuk gezelliger thuis. Op een avond komen ze daar onder de modder thuis van het salamanders vangen. Zijn tante eist hun (korte) broeken op, om ze eens geducht uit te kloppen:

Wij aarzelden. Een jongen zonder broek is weerloos overgeleverd aan zijn vijanden. Alle gevoel van veiligheid is weg uit een jongen, als-ie daar midden op de dag in de kamer moet zitten in z’n onderbroek.

Dat getuigt natuurlijk van een weergaloos inzicht in de kinderziel (een van Thijssens overduidelijke navolgers, Guus Kuijer, heeft ook een scène geschreven waarin een jongen in een onderbroek in de kamer moet zitten, in De tranen knallen uit m’n kop –zo valt Thijssens echo dikwijls te horen in boeken van goede kinderboekenschrijvers, maar dit terzijde).

In een brief die voorafging aan Kees de Jongen schreef Theo Thijssen: ‘Bedoeling: een stuk jongenspsychologie te geven; niet één speciaal eigenaardig, interessant jochie, maar iets algemeens. Natuurlik een jongen bedacht, die zeer duidelik vertoonde, wat iedere jongen, zij ’t ook niet zó erg heeft.’ Dat ‘stuk jongenspsychologie’ zit in ál zijn boeken, zelfs in wat geschreven is vanuit het volwassen perspectief van bijvoorbeeld een schoolmeester -en eigenlijk is het niet zozeer jóngenspsychologie, maar algemene kinder- of mensenkennis.
‘Kinderen zijn van een zo wonderbaarlijke geestesstructuur,’ noteert Thijssen in een aflevering van de rubriek ‘Dagboekblaadjes’ van een onderwijsblad, opgenomen in De zwembadpas, ‘dat zij gemoedelijk geloven aan de dingen waaraan zij niet geloven.’ Hij verbaast zich er in dat fragmentje over dat zijn kinderen zonder nog te ‘geloven’ nog steeds heilig ontzag voor Sinterklaas hebben. Tegelijkertijd begrijpt hij die innerlijke tegenstrijdigheden juist heel goed. Aardig is in dit verband het verhaaltje ‘De prestatie’, dat ook in De zwembadpas staat.

‘Als jongen van twaalf heb ik eens de volgende dwaasheid uitgehaald,’ memoreert hij, ‘op een vrije woensdagmiddag ben ik, zonder te rusten, van Amsterdam naar Halfweg en terug gelopen, levend op water en brood.’ Een hachelijke en vervelende opdracht, die hij zichzelf hier gaf; hij moest zelfs aanbellen bij een doodenge boer voor water, en melk weigeren! Pas een kwart eeuw later begint hem pas te dagen waarom. Hij had behoeft ‘iets te moéten doen, dat niet voor de poes was’, om ‘het sterkend gevoel, geslaagd te zijn.’ Er was een evenwicht te herstellen, te winnen in de kinderziel (in dit geval zijn eigen). Er was een strenge winter aan voorafgegaan. Daarin had hij voornamelijk thuisgezeten, met vreselijke wintertenen. En dan nu dit! Buitengewoon! Of, zoals het slot van Kees de Jongen luidt:

(En) weldra was het hem alsof hij muziek hoorde. Blijde, schallende muziek, een juichende mars was het, die in hem klonk (-). En de mensen die hem voorbijgingen, wisten niet dat daar een jongen ging, die álles zou kunnen, nu hij eenmaal begonnen was; dachten dat het maar zo’n gewone jongen was, een jongen nog zonder geschiedenis, een jongen die daar zomaar liep…

Judith Eiselin

Theo Thijssen – De zwembadpas. Het mooiste uit de verhalen, memoires, columns en romans. Samenstelling: Peter-Paul de Baar, Jet Greebe, Mark Pieters. Van Oorschot, Amsterdam. 280 blz. € 24,99.