Het negende hoofdstuk van De avonden beschrijft het verloop van 30 december 1946, dat wil zeggen: vanaf maandagmiddag na kantoortijd. Frits vindt de voorband van zijn fiets lek en neemt hem aan de hand mee naar huis.

De meligheid bereikt op deze dag ongekende hoogten. Tegen zijn vader zegt Frits:

‘Abadida didonkolo bolde netsowan intedus, vader, igatedo bewank dedestel.’

Als de man zich naar voren buigt, vraagt Frits hoe oud hij was toen hij naar de fabriek ging. ‘Dat is in elk geval een kwartier gesprekstof.’ Meer dan elders in het boek moet de tijd worden zoekgebracht. Later op de avond, als Frits met een stel vrienden wacht tot het tijd is om naar de nachtvoorstelling te gaan, denkt Frits: ‘Van negen tot elf moet ik hier zitten.’ Er worden verhalen verteld over dood en enge ziekten, de twee vrouwen, Bep en Joosje, houden zich afzijdig. (Jaap en Joosje behoren beiden tot het gezelschap dat naar de bioscoop gaat: zouden ze oppas voor Hansje hebben geregeld?)

Frits pest zijn vader, maar biedt hem wel aan om een pijpje shag te stoppen. Vader Van Egters heeft hem kennelijk het shagincident van de vorige dag vergeven.

‘Nee, laat maar,’ antwoordde de man glimlachend. Hij bood Frits een kleine sigaar aan.

Op de een of andere manier heb ik met de vader van Frits te doen. Ik kan me makkelijker met hem vereenzelvigen dan met Frits zelf. Ik weet niet of, maar denk wel dat dat vroeger anders was. Ik ben ouder geworden, Frits en zijn vader hebben door de jaren heen dezelfde leeftijd gehouden.

Frits is drieëntwintig, van de vader weten we niet hoe oud hij is. Maar aangezien hij is gemodelleerd naar vader Van het Reve, die in 1892 werd geboren, moet vader Van Egters in 1946 vierenvijftig zijn geworden. Hij is dus zelfs jonger dan ik. Ik begrijp zijn gewoonten om voor de boekenkast in gepeins verzonken te staan en liggend op de divan een boek te lezen. Ik snap dat hij Frits niet altijd verstaat en ik kan zijn onhandigheid invoelen.

Het is merkwaardig om, bij mijn naar schatting twintigste lezing van De avonden, me meer dan ooit verwant te voelen met de vader dan met Frits — en trouwens ook met de moeder. Ik prijs me gelukkig met een dochter die niet zo’n pestkop is als Frits.

Onderweg naar de bioscoop blijven Bep en Joosje achter de mannen aan lopen. ‘Heel goed, de vrouwen mogen een eindje achter ons blijven,’ zegt Frits.

‘Ze dienen zich bescheiden te gedragen. Ze kunnen niet logisch denken.’

Als voorbeelden noemt hij dat vrouwen de inhoud van een radiobericht niet kunnen navertellen, dat ze het niet merken als een landkaart hen op zijn kop wordt voorgehouden en dat ze geen citaat goed kunnen aanhalen. ‘Het zijn gebrekkige, beklagenswaardige wezens.’ Je moet tegenwoordig Herman Brusselmans heten om dergelijke dingen ongestraft in een roman te verwerken.

De nachtfilm die Frits en zijn vrienden bezoeken, heet De Groene Weiden. Er is sprake van ‘geestelijke negerliederen’. De eerste scène is ‘in het lokaal van en zondagsschool voor negerkinderen.’ Die film bestaat, hij heet The Green Pastures, stamt uit 1936 en ik heb hem vroeger wel eens op televisie gezien, althans, gedeeltelijk, want doordat wij thuis niets waren, kon deze verfilming van het Oude Testament me niet erg boeien. Gaf mij maar Ivanhoe.

30 december 1946 is een lange dag voor Frits van Egters. Om tien over twee gaat hij naar bed, het is dan al de eenendertigste. Als hij om half vijf heeft gewaterd, wordt hij bezocht door een nare droom waarin het gave lichaam van een jongeman met een doodskop in bruin papier verpakt thuis wordt bezorgd.

Morgen het laatste hoofdstuk van De avonden. Omdat ik morgen de hele dag in de auto zit en ’s avonds feestvier, komt mijn stukje over hoofdstuk X niet eerder dan 1 of 2 januari 2018 online. Voor nu alvast een prettige jaarwisseling en een in alle opzichten goed nieuw jaar gewenst.