Letteratura povera

Naast uitgevers die graag uitpakken met sterke verhalen over slimme deals en Colombiaanse fokstieren, zijn er ook die in relatieve stilte en met veel liefde voor de literatuur aan een mooi fonds werken. Neem nou Serena Libri, een kleine uitgeverij van Italiaanse literatuur in vertaling die sinds 1997 gestaag een reeks pareltjes van Italiaanse topauteurs als Carlo Emilio Gadda, Italo Calvino of Italo Svevo heeft uitgebracht, om er maar enkele te noemen. De recentste aanwinst is de verhalenbundel Dag van vuur van Beppe Fenoglio (1922-1963), een veel te jong gestorven schrijver uit de Langhe. Blijkbaar is Fenoglio aan een bescheiden revival bezig in het Nederlands, want eerder vorig jaar bracht De Bezige Bij ook al diens roman Doem uit.

Niet alleen de romans, maar ook de verhalen van deze slagerszoon zonder brilletje uit Alba blijken zeer de moeite waard te zijn. Ze zijn het literaire equivalent van cucina povera: de spaarzaam gebruikte ingrediënten worden zo efficiënt mogelijk gebruikt om de smaak volledig tot zijn recht te laten komen, zonder overbodige poespas. Door zijn ingetogen stijl, met hier en daar een raak gekozen beeld, bereikt Fenoglio een maximaal effect. Overbodige uitweidingen zult u niet aantreffen in deze bundel, en de personages zijn veelal zwijgzame, stuurse armelui die zich uitdrukken met korte, zuinige zinnen. In het zweet des aanschijns verdienen ze gelaten hun schamele loon.

In ‘Dag van vuur’, het eerste verhaal en misschien het hoogtepunt van deze sterke bundel, valt Fenoglio meteen met de deur in huis: ‘Eind juni gaf Pietro Gallesio het woord aan zijn dubbelloops. Hij vermoordde zijn broer in de keuken, maakte op het erf zijn neef koud die op de knal kwam aangehold, zijn schoonzus stond op zijn lijst maar ze verscheen achter een traliehek met haar jongste kind op de arm en dus vuurde hij niet op haar maar stormde naar de pastorie van Gorzegno.’ We zijn amper negen regels ver in dit verhaal als er al drie doden zijn gevallen. Sommige schrijvers hebben meer dan negen bladzijden nodig om de vlucht van een vlinder te beschrijven.

Uit Fenoglio’s verhalen spreekt nou niet bepaald een rooskleurig mensbeeld, wel een onverbiddelijk fatalisme: wie voor een ellendig bestaan in de wieg is gelegd, zal zijn noodlot niet ontlopen. Pietro Gallesio mag zich dan wel met honderd patronen op zijn hooizolder verschansen, als de carabinieri arriveren, is het einde in zicht. Na afloop trekt de tante van de ik-figuur haar conclusie:

Ik loop even naar de kerk om te bidden voor de zielen van Gallesio’s slachtoffers en ook voor zijn ziel. En ik zal de Heer smeken dat hij ons allemaal vergeeft en ons het licht schenkt, want de oorzaak van al het kwaad dat ons in deze heuvels treft, is onze gruwelijke onwetendheid.

Even hard en onverbiddelijk is het leven voor Catinina in ‘Het kindbruidje’. Zij is een jong meisje dat in het Italië van de jaren dertig op veel te jonge leeftijd in het huwelijk moet treden (‘We zullen een mooie nieuwe jurk voor je naaien als je met hem trouwt’) en haar kindertijd moet overslaan. Ook zij moet het lot aanvaarden waartoe ze door haar sociale klasse is veroordeeld.

In ‘Maar ik hou van Paco’ maken we kennis met de onverbeterlijke schuinsmarcheerder Paco: ‘Mijn vader had een zwak voor Paco, op geen van zijn verwanten die in de Langhe waren blijven wonen was hij zo gesteld als op hem.’ Die sympathie wordt niet gedeeld door de moeder van de ik-figuur: ‘Mijn moeder kwam uit het kerkelijkste van de kerkelijke dorpen in Oltretanaro, van lieden die juist hoog in het vaandel hadden staan wat de Fenoglio’s volgens haar met groot gemak met voeten traden: godsvrees en wereldlijke eer.’ Aan het woord is de jonge Beppe Fenoglio, voor wie ‘deze mengeling van bloed uit heuvels en laagland toen al een gevecht in mijn aderen leverde’. Na een ruzie met zijn kinderloze vrouw over hun onvruchtbaarheidsprobleem loopt Paco kwaad naar de kroeg, waar de bazin vol verlangen op hem wacht: ‘De bazin was een vriendin van hem en iedere keer als Paco arriveerde, of een knechtje aankondigde dat hij op weg was, liet ze klanten, tafels en pannen in de steek en rende naar boven om haar katoenen kousen te verwisselen voor zijden. Het was telkens een nieuw paar, zo uit de doos, maar na een omhelzing van Paco waren ze een bundeltje kapotte rommel geworden en gooide de kroegbazin ze bij het vuilnis of stopte ze in de brandende kachel, als het winter was.’ Voordat Paco een uitje naar de Rivièra maakt met de dochter van de bar tabacchi, gaat hij zijn geluk beproeven in een lokaal speelhol. Daar begint de ellende natuurlijk pas.

Kortom, voor een optimistisch levensgevoel moet u niet bij Fenoglio zijn. In ‘Superino’ komt de gelijknamige hoofdpersoon, een bastaardkind dat overeind moet blijven in een dorp waar roddels, intriges en gekonkel schering en inslag zijn op dramatische wijze aan zijn einde nadat hij heeft vernomen wie zijn echte vader is. Het korte maar voelbaar intense ‘Regen en de bruid’ is het relaas van een stadsjongen die op weg naar een bruiloft door noodweer wordt overvallen en de priesterhoed van zijn oom moet opzetten: ‘Het allereerste en brandendste schaamtegevoel van mijn leven ondervond ik toen, door het gelach van het meisje van Cadilù, en ik rukte de hoed van mijn hoofd, ook al was zo mijn schaamrood in al zijn hevigheid te zien, en lomp gaf ik hem terug aan de priester.’

De bundel eindigt met ‘De novelle van de leerling-ontvanger’. Ook daarin verschanst een man zich met zijn geweer in zijn armoedige krot (‘Het was laag en scheef, alsof het dak een enorme klap had gekregen en daarvan nooit hersteld was, het had een paar scheve, kapotte raampjes, de veranda zat vol met houtrot en was gerepareerd met stukken metaal uit benzineblikken’). Weer loopt het slecht af, ook al spreekt er mededogen met de verschoppeling uit dit verhaal. Weer kan je als lezer alleen maar bewondering voelen voor Fenoglio’s bijzonder intense zeggingskracht.

Daan Pieters

Beppe Fenoglio – Dag van vuur. Vertaald door Frans Denissen, Karin van Ingen Schenau en Emilia Menkveld. Serena Libri, Amsterdam. 172 blz. € 18,90.