Egon Hostovský (1908 – 1973) is een echte exil-schrijver. Hij bracht een groot deel van zijn leven door buiten zijn vaderland Tsjecho-Slowakije. Mede omdat hij vanaf eind jaren dertig in diplomatieke dienst was. En uiteraard ook vanwege zijn Joodse afkomst. Als het zo uitkwam, werd hij voor korte of langere tijd in eigen land weer omarmd en geroemd als één van de belangrijkste schrijvers van Midden-Europa van de twintigste eeuw.

(Denk in dit kader bijvoorbeeld ook aan Herta Müller, die vrijwel letterlijk door het Roemeense regime het land is uitgeschopt ‘om in Duitsland te verrekken’ en die na het winnen van de Nobelprijs voor de Literatuur ineens weer werd binnengehaald als een Roemeense ‘vedette’. Maar ze rekenden buiten de standvastigheid van la petite poète, die gewend was om zich niet als speelbal te laten gebruiken. Opportunisme van machthebbers ten opzichte van cultuurdragers is van alle tijden.)

In het jaar 1935 kreeg Hostovský voor het boek Žhář (De brandstichter) de Tsjechoslowaakse Staatsprijs voor de Literatuur. De brandstichter in deze roman is zelf van geen belang, is slechts de aanstichter van intermenselijke strubbelingen. Welk effect heeft ‘het gevaar’ op de verschillende bevolkingsgroepen, het sluimerende wantrouwen tussen Tsjechen, Duitsers en Joden komt in de tekst in alle heftigheid naar boven. Je zou in de ongrijpbare brandstichter Hitler kunnen zien. Elke goede schrijver is een visionair, maakt gebruik van de extra aangescherpte zintuigen, van de speciale ‘voelhoorns’.

De eerste standplaats van Hostovský was Brussel en nota bene een puur antisemitische vriend raadde hem ten zeerste aan om het land zo spoedig mogelijk te verlaten. Via Parijs en het neutrale Portugal – naar alle waarschijnlijkheid heeft hij in Bordeaux een visum gekregen op het consulaat van Aristides Sousa de Mendes – kwam hij in New York terecht. Zijn vrouw en kinderen moest hij achterlaten. Na de nederlaag van nazi-Duitsland, kwam Hostovský terug naar Tsjecho-Slowakije, om na de communistische coup van 1948 opnieuw uit te wijken.

De personages in het werk van Hostovský zijn doordrenkt met de (vlucht)ervaringen van de schrijver maar het zijn projecties vanuit een onderlaag. De protagonisten blijven in hun waarde, in hun eigen rol. Als zodanig zijn de verhalen, de romans niet autobiografisch. De schrijver is achter zijn woorden, achter zijn personages verdwenen. In de coulissen zogezegd. Het is het optimaal gebruiken c.q. verwerken van toevallig die levensloop die min of meer volledig tot de beschikking staat. Het leven van de schrijver zelf in dienst van het verhaal, in dienst van de belichting van al veranderende schakeringen van de personages. Zoals ook in de novelle De missie, deel 26 in de Moldaviet-reeks.

Het is juni 1940. Parijs staat op het punt te vallen. In Amsterdam zijn drie verzetsstrijders op een zolderkamer ondergedoken. Marta van dertig, de net volwassen Jirka, die vooral wil knokken, en de verteller Jan, veertig. Ze zijn elkaar zat, bedekken hun echte achtergrondgeschiedenis met stoere verhaaltjes. Terwijl de zwakke plekken toch wel bekend zijn. Het feit dat ze opeengepakt zitten, zorgt als vanzelf voor een haast dierlijke strijd om de vrouw. En dan komt er een boodschapper die de opdrachten verdeelt. Jan blijkt zo ongeveer te moeten optreden als babysitter voor ene Albert met (Spaanstalige) vrouw en jong kind, die beslist niet van elkaar gescheiden mogen worden en zeker niet in handen van de nazi’s mogen vallen.

Waar is het ‘ordentelijke avontuur’, hoe kan de toch wel wat zwakke broeder Jan zijn drang naar grootse daden met een dergelijk eenvoudig klusje bevredigen? Heeft hij daarvoor zo lang gewacht, van land naar land, van dorp naar dorp gereisd en alsmaar paraat gestaan? Hij wil er vandoor gaan, vluchten voor de wereld, voor de ellende, voor de oorlog. Maar ergens weet hij dat hij alles zal aanvaarden. Hij kan moeilijk op eigen houtje oorlog voeren. En is de opdracht wel zo eenvoudig? Op weg naar Parijs spreekt een soldaat hem aan, vraagt naar de zin van de ‘vrijheidsstrijd’, ten koste van alles en iedereen, ten koste van hen die je beslist niet wilde kwetsen. Maar Jan heeft geen antwoord, wil er zich ook niet mee bezighouden. Hij heeft zijn missie, dat is zijn houvast. Het zorgt voor een zekere onkwetsbaarheid. Net als toen hij al eerder, tijdens de Groote Oorlog moest uitwijken, met zijn ziekelijke broertje aan zijn hand. De beide reizen vloeien ineen. ‘Regeringen vallen uiteen of worden ontbonden, maar de missie blijft bestaan.’

Het is een vorm van boerenbedrog. Plots wordt een hersenschim realiteit, ziet hij overal op straat levende doden, geraamten nog slechts. Een uiterst sombere gedachte, ingegeven door de chaos van de tijd, dreigt hem te overmannen. ‘Er bestaat eigenlijk niets zoiets als leven en dood, er is alleen de dood en het doodgaan.’ Jan kan de wanhoop maar met moeite wegslikken, houdt zich voor dat weliswaar het einde vaststaat, maar dat het immers gaat om de afgelegde weg. Opnieuw, al is het maar met een taxichauffeur bedekt Jan de waarheid met verhalen, het liefst op luide, alles verhullende toon. Hij houdt samen met Albert een zogenaamd indringend gesprek over vrede en vrijheid. Het enige wat ze feitelijk doen is ervoor zorgen dat hun innerlijke wond niet weer opengaat.

Albert is voortdurend op de baan, voor fluisterzaken, voor spionageactiviteiten. Voor Jan wordt het een reis naar de leegte, waarin verraad en chaos centraal staan. Het alsmaar onderweg zijn, het lopen, het voortdurend hosselen om eten en onderdak blijkt ook geen oplossing. Het is zijn natuur, zijn achtergrond als bergbewoner, die hem er doorheen slaat. De bergen waar de mensen een eenvoudig leven leiden, slechts af en toe opgeleukt met de meest basale hartstocht en verbeelding. Dergelijke gebieden komt de kleine karavaan ook in boerse streken in Normandië tegen. ‘In zulke afgelegen plekken waren de mensen kalm, want zonder fantasie.’ Dat is geen diskwalificatie, integendeel. Maar juist die rust, dat even doen afnemen van de waakzaamheid is voor de vluchteling levensgevaarlijk.

Van gedreven ‘verzetsheld’ verandert Jan in een zwaar getergd persoon, die het liefst een einde zou maken aan het dagelijkse gekrijs van de peuter, aan de melancholie van de moeder, aan de afgrond in zichzelf. Hostovský weet op deze korte baan het hele gamma aan vertwijfeling bij zijn personages te laten zien. Jan staat vlak bij het open raam op de vijfde etage, het kind in zijn armen. Drie stappen hoeft hij maar te zetten om een einde te maken aan zijn martelgang. De kern van deze novelle. In die drie stappen zit zijn hele leven verborgen, alle ‘karkassen’ die hij achter heeft gelaten, alle ontmoetingen, alle afscheiden. Hij beheerst zich, maar realiseert dat het Albert en de zijnen eigenlijk alleen maar gaat om het spel, dat ze feitelijk minachting hebben voor zowel dood als leven. Wat staat hem te doen? Is discipline werkelijk de oplossing voor alles. Bevel is bevel. Hij heeft de opdracht aanvaard. Maar wie heeft hij eigenlijk aan zijn borst gekoesterd? En wie is ‘de nieuwe mens’ die de oorlog zou winnen, en daarna de wereld van de chaos zal bevrijden?

Een paar jaar later is de oorlog voorbij. ‘De zinderingen die door de wereld trokken nodigden uit tot joelen, tot dansen, tot schreeuwen zonder woorden en zonder zin. Je geheugen en je ideeën werden je ontnomen, je was griezelig vrij.’ Maar kan Jan zich bevrijden van de herinnering aan de vrouw en het kind die Albert achterliet? Kan hij misschien pas echt vrij zijn in de zoektocht naar hen?

Guus Bauer

Egon Hostovský – De missie. Vertaald uit het Tsjechisch en met een nawoord door Edgar de Bruin. Voetnoot, Antwerpen/Amsterdam. 72 blz. €11.

Eerder verscheen op Tzum een bijdrage van Johannes van der Sluis over De missie.