Een bange man

Toen Lucebert in 1949 debuteerde met ‘minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia’, toonde dat niet alleen zijn onnavolgbare talent, maar nam dat ook bij voorbaat alle mogelijke twijfel over zijn plek in het morele spectrum weg; Lucebert, daar wist je van dat die deugde. Een reputatie die zijn hele carrière intact bleef. Dat het toch iets genuanceerder ligt, blijkt na de publicatie van de biografie van Lucebert geschreven door Wim Hazeu.

Toen Hazeu ruim een jaar geleden klaar was met die biografie doken er enkele antisemitische brieven van een negentienjarige Lucebert op. Uit die brieven bleek dat de dichter in de jaren veertig niet te werk gesteld was zoals hij zelf altijd beweerde, maar dat hij zich vrijwillig had aangemeld om te werken in een Duitse munitiefabriek en dat hij bovendien, zij het kortstondig, een hartstochtelijk pleitbezorger van het nazisme en antisemitisme was. Hazeu moest zijn biografie – maar vooral de eerste hoofdstukken; in latere fases van het leven van Lucebert komt de flirt met het nazisme nauwelijks ter sprake, hij sprak er immers nooit meer over – herschrijven. Als de jodenvervolging ter sprake komt, bijvoorbeeld in een anekdote die door Andreas Burnier is opgetekend, beklemtoont Hazeu dat niemand wist hoe Lucebert daar eigenlijk in stond. Ook de bekende regels van Aafjes over de SS die de poëzie was binnengemarcheerd, ziet Hazeu als zeer pijnlijk voor Lucebert. Dat klinkt aannemelijk, maar of Lucebert er zoals wordt gesuggereerd enorm mee moet hebben gezeten en dat hij zich bovendien schaamde voor zijn dwaling? Het kan heel goed, maar het blijft gissen. Volgens Hazeu is overduidelijk dat Lucebert met zijn werk revanche nam op zijn dwaling. Een mooie gedachte, maar te gemakkelijk. Het blijft ook merkwaardig dat niemand ooit heeft gedacht dat er iets niet klopte. Toch schrijft Mischa de Vreede dat iedereen wist dat hij antisemitisch was. Hazeu zegt in een interview met Theodor Holman dat hij het fenomeen Lucebert pas kon begrijpen nadat hij de oorlogsbrieven onder ogen kreeg. Voor de lezer blijft Lucebert een raadsel. Dat Hazeu Lucebert en zijn vrienden in de passages waarin hij onder de invloed van het nazisme stond als ‘Titaantjes’ neerzet, is ook opmerkelijk en al te verzachtend. Juist dat extremisme, dat hij zich laat meesleuren in het ranzige discours van het nazisme en het gebrek aan politiek inzicht maakt Lucebert interessant.

Naast de vondst van de oorlogsbrieven is de ontdekking in de biografie van Hazeu dat Lucebert een angstige bange man was. Lucebert leunde zo op zijn vrouw Tony, dat hij niet meer functioneerde als zij een paar dagen weg was. Angst om alleen te zijn. Onopgehelderd blijft waar die angst vandaan kwam. Naar de dokter ging hij bijvoorbeeld niet. Dr Vogel, daar vertrouwden ze op. Dat is misschien ook waarom vooral het begin van de biografie het meest boeiend is. Lucebert weet dat hij kunstenaar moet worden maar heeft geen huis, nauwelijks een inkomen maar weet dat hij een groot dichter en schilder wordt. Later in de jaren zestig, als ook de bundels uitblijven en hij zijn atelier nauwelijks meer uit komt, verzandt de biografie in een opsomming van tentoonstellingen en verkochte werken. Ondertussen gaat hij naar het Spanje van Franco en is hij te gast in Oost-Duitsland bij Brecht. Een antenne voor de politieke aspecten van zijn keuzes had hij in ieder geval niet.

Vreemd dat Lucebert wat zijn schilderwerk betreft niet dat gevoel voor theater had dat hij inzette om de vijftigers voorgoed op de kaart te zetten. Het succes komt uiteindelijk wel en hij kan er goed van leven, maar het had zoveel meer kunnen zijn. Appel bijvoorbeeld, zo laat Hazeu zien, pakte het commercieel veel beter aan. Lucebert komt vaak niet opdagen bij verplichte nummers of wil niet meewerken aan opdrachten en verzoeken. Ook een zeer gunstige samenwerking met een galerie breekt hij af. Vanaf de jaren tachtig als het succes toch toeneemt vertoont hij zich iets meer in het openbaar.

Hazeu tracht als biograaf op afstand te blijven, maar laat niet na om critici die het werk van Lucebert volgens Hazeu niet begrijpen of in een verkeerd frame willen proppen, te bekritiseren. In 1954 Wim Hazeu was bijna veertien, las hij in De Muze en de dieren, een bloemlezing voor de Boekenweek een gedicht van Lucebert: ‘onder het boze bed van de boeren knielen de dieren/ tot bloedens toe entot op te korte schofthoogte/ het schaap in zijn klaar schuimend haar/ de egelin zijn distel de ezel in zijn tuigmuil/ een kind met meeldraden op de borst […]’ Hij was onmiddellijk verkocht schrijft hij. Uitleg was niet nodig. Die houding; het ondergaan van de bedwelmende beelden en ritmes eerder dan het interpreteren en ontraadselen van het werk, heeft Hazeu nog altijd. Het leverde een degelijke biografie op, maar laat weinig ruimte voor interpretaties van het werk die wellicht ook een andere visie op de relatie van zijn werk met zijn oorlogservaringen zouden kunnen opleveren.

Rieuwert Krol

Wim Hazeu – Lucebert. Biografie. De Bezige Bij, Amsterdam. 926 blz. € 39,99.

(foto Lucebert in 1969: Verhoeff, Bert / Anefo, CC0 1.0)