We are the cowboys, the true sons of freedom

Je valt bij mister country Flamande Christophe Vekeman (1972) onherroepelijk in herhaling. Zijn romans zijn stuk voor stuk tragikomische queesten naar de diepste krochten van de getergde ziel. Hetgeen beslist niet wil zeggen dat hij een oeuvrebrij vervaardigt. Ja, de teksten zijn doordesemd van het wezen van de ware country, van de diehards van het eerste uur, die hun leven leven alsof er geen morgen te verwachten is, maar elke roman blinkt uit in originaliteit, wat onderwerp en aanvliegroute betreft. En zeg nu zelf, de countrysong is bij uitstek geschikt om diepmenselijk leed te verwoorden én tegelijkertijd te verzachten, te voorkomen. De loutering van de harde waarheid, vooral als deze gebracht wordt met zelfspot. Al zeker in tijden van aanstormende ouderdom.

Er zijn maar weinig schrijvers waarbij het stilistisch vernuft alleen al voldoende is om je van kaft tot kaft te kluisteren. Vekeman scherpt boek na boek het literaire spel aan, weet zich mooi te verslingeren in zijn werk, gesterkt door zijn fijngeborduurde humorpak. Met in het geval van de nieuwste ontdekkingsreis Mensen als ik opnieuw inclusief fijne kruissteken naar de literaire wereld. Zijn proza is uiterst energiek, schmiert als de beste countrysong van het eerste uur. Hij bouwt zijn alter ego vol verve op, om het net zo snel weer af te breken, weg te cijferen, in het verdomhoekje te plaatsen. De antiheld, de geboren verliezer met een ongekende overlevingsdrang. Proza met golfbewegingen, met een sterk pulserend effect. Ja, als een dwingend stuk muziek. Puur entertainment met een ingehouden snik, een lasagne van lagen pijn, zo geestig, zo fijn meanderend, dat het gelijk leeddempend werkt.

Vekemans idioom is niet typisch Vlaams, staat lichtjaren ver van het holle bolle Gij-gedoe van Op de Beeck. Het is een aangenaam licht-gekanteld Nederlands, juist wars van schoonschrijverij. CV verdenkt een zanger van The Drinking Drunks van wansmijdigheid aangaande toonhoogte en zo. Juist, je weet precies wat hij bedoelt. De taal heeft in zijn werk echt het laatste woord, komt recht op de lezer af. Mensen als ik is mooi rond, begint met de proloog ‘Daarnet’. In de tuin van protagonist CV staat een wezen de bliksems uit de lucht te trekken. Mijn God, denkt CV en zegt bij zichzelf, down to earth, dat hij maar eens gaat pissen. Fijn laconiek, zoals we van Vekeman gewend zijn. Aan dit vooralsnog raadselachtige fenomeen, verduidelijkt in hoofdstuk nummer tien ‘Alles wat telt vanaf nu is vandaag’, gaan een hoop voorafjes vooraf. Waarom maken niet meer schrijvers gebruik van de humoristische kracht van hoofdstuktitels?

Wat om te beginnen voorafging met een fijne aanval op de opportunistische literator, uiteraard het ‘aan brullende weerzin grenzend gevoel van verveling bij het ontwaren van het woord “roman”’ van de protagonist zelve. De fijne misantroop, flink op weg in de veertig inmiddels, die zich door eenzaamheid weet omwikkeld als door een klamme zware deken, en dan toch maar besluit dat hij ‘nieuwe vrienden’ nodig heeft. Mensen die gelijken. De vergeefsheid druipt eraf. ‘Het was de behoefte die me tegenwoordig parten speelde.’ Nu ja, gelijkend dan op fundamentele gronden. Gezien de vorderende leeftijd doen we wat meer water bij de Bourbon. De literatuur kan CV niet gidsen naar zielsverwanten. Knurften genoeg die ook van Reve, Hermans en Brouwers houden. Nee, de countrymuziek kan hem leiden naar nieuwe geestverwantgronden.
De strekking is natuurlijk dat ook daar te veel would-be types rondhuppelen. De ware pijn is dat van de oprechte mens die te veel wordt geconfronteerd met falsificaties. Mensen waarvan letterlijk en figuurlijk valt af te zien dat ze verkleed zijn. Een cowboy is een cowboy zonder de stereotypen. Geen prairie, geen paard, geen ranch, geen vee, geen doorgeladen geweer. Al is dat laatste weleens handig in verband met de grapjurken die denken origineel te zijn en vragen ‘waar het paard is’ wanneer je met een fraai hoofddeksel op pad bent.

‘Wat volgde op wat voorafging’ is de mensch vol goede moed die er niet te veel vaart inzet om met zijn Mazda naar een saloonachtig etablissement, Bottoms Up geheten, te rijden in een plaats een half uur of wat rijden van Gent, om aldaar een bluegrassgroep te zien spelen. Een gloedvolle beschrijving van een stelletje kampvuurgoeroes. Het maakt nogmaals niet zo veel uit waarover Vekeman schrijft, hij weet te boeien door stijl, door eruditie, door twijfel, zelfspot. Door hebbelijkheden en vooral ook onhebbelijkheden van zijn protagonisten haarfijn te fileren. CV poneert een waarachtige stelling: Zolang het leven op fictie lijkt, is alles oké. Ja, zo is het, al zullen voornamelijk schrijvers dit beamen. En juist daarmee speelt hij in deze roman, ja, roman, op slimme wijze. (Geen wonder dat P.F. Thomése de laudatio heeft gedaan bij de presentatie in Gent. Daarover meer in de recensie van Ik J. Kessels.)

Nieuwe vrienden maakt CV niet in de club, hij weet wel zichzelf te verrassen door ineens naar de letter van de cowboywet te handelen.

Ik ging leven, leven, leven, leven, dacht ik, zoals je een roman las: om te weten hoe het afliep! […] Ik voelde me zo vrij als een soort van hond, in de zin dat ik op alles wat ik zag en hoorde reageerde op volkomen onbedachtzame, reflectieloze en bijna reflexmatige wijze. […] Ik kende zorg noch bekommernis.

(Een adequate beschrijving van nieuwe reflectieloze generaties trouwens.) Tussendoor een mooi literair speelkwartier. Een verhaal voor de krant De Morgen. Het allerlaatste in de derde persoon. Daarna zal niemand anders de hoofdrollen in de boeken spelen dan de schrijver zelf. Het verhaal gaat over niemand anders dan protagonist CV. Dat is vormtechnisch grappig.

In ‘Hoe het voorlopig verder ging’ regeert de angst. Er is door CV een inhoudsloze envelop gevonden op zijn deurmat met daarop ‘familie Vekeman’. Een zeer effectieve methode om de angstklier aan het werk te krijgen. Een mens lijdt immers het meest door de pijn die hij vreest. Het brein martelt zich van mogelijke scenario’s. Ook al kun je duizend keer verhalen van de soep en de hitte. CV sleept zich – mede omdat zijn vrouw, de sterkere persoon, zich beroepsmatig in Japan bevindt – al pijpjes drinkend en zwaar bewapend van dag tot dag, ziet omdat hij een soortement jeugdige biker een boksersneus heeft geslagen, zijn einde ras naderen. ‘Hier rust een onschuldige die zijn verdiende loon kreeg.’ Zelfs het feit dat de immense bijbal slechts een ontsteking betrof en geen teelbalkanker, kan het droevige gemoed niet verlichten. En al zeker niet uitnodigingen voor radio en tv om – de schrijver is een alom-deskundige – over de toestand in Palestina en Donald Trump te kwekken. Maar goed, spijt is aldus CV de hoogste vorm van hoogmoed en klagen is voor kinderen en andere debielen. Eén ding is zeker: spijt is de ware hel op aarde.

De taak van de kunstenaar is zichzelf niet al te serieus nemen, maar naar buiten toe zich als persoon van de beste kant te laten zien, in dit geval met zijn mooiste boots en hoed. In de eenzaamheid van de schrijfcel moet hij alle zwakke plekken tonen, opdat hij daadwerkelijk tot leven komt, een mens wordt. Hij moet ook het slechte op de best mogelijke manier weergeven en zo proberen in elk geval zichzelf enigszins te doorgronden. Mensen als ik is opnieuw een viering van het leven, uiteraard wel in Vekeman-style.

Guus Bauer

Christophe Vekeman – Mensen als ik. De Arbeiderspers, Amsterdam. 160 blz. € 17,99.