Een architect van het geheugen

In het tweede decennium van de vijftiende eeuw zit Isidorus van Rillington opgesloten in een kerker in Konstanz. Hij hoort af en toe wat geluiden, waar hij uit opmaakt dat er zich nog iemand in het duister bevindt. Aan deze persoon vertelt hij het verhaal van zijn bewogen leven waarin hij volgens eigen zeggen helemaal naar China is gelopen, tot hij niet verder kon omdat daar de zee begon. De lezer maakt kennis met een Baudolino-achtig personage, met dit verschil dat Isidorus, in tegenstelling tot zijn zuidelijke alter-ego, altijd de waarheid lijkt te spreken.

Isidorus vertelt hoe hij rond het jaar 1373 als baby gevonden wordt voor de poort van het klooster in Bellalanda (het huidige Byland, North Yorkshire). Hij wordt onder de hoede genomen van de poortwachter genaamd Giles. Isidorus groeit op in een schapenstal en ontwikkelt zich tot een buitengewoon leergierige puber. Er zijn in de stal geen boeken voorhanden, maar Giles blijkt iets bijzonders te kunnen. Hij kent een indrukwekkend aantal belangrijke werken uit de klassieke oudheid uit zijn hoofd. Op een dag legt hij Isidorus uit hoe het hem gelukt is om zo’n grote hoeveelheid tekst in zijn geheugen op te slaan. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van Tullius’ Tweede retorica.

Je haalt je een plek voor de geest, bijvoorbeeld een huis, waarin je kamers, kelders, nissen, en muren kunt gebruiken om de zaken te plaatsen die je wilt onthouden. Je probeert die zaken in een treffend beeld te vangen, een beeld dat door zijn schoonheid, door de ontroering die het opwekt, of juist door groteske absurditeit – gedachten zijn immers vrij – eenvoudig oproepbaar is in het geheugen.

Isidorus toont zich al snel een meester in deze geheugenkunst. Moeiteloos reciteert hij de verhalen die Giles hem uit de doeken heeft gedaan. En dan ontdekt hij dat er iets verborgen zit in het geïmproviseerde hoofdkussen waarop hij elke nacht ligt te slapen. Het is een boek, getiteld De architectura van Vitruvius, het belangrijkste werk over architectuur dat uit de Romeinse tijd is overgeleverd. Hij leert de hele tekst van buiten en bedenkt dat hij bouwmeester wil worden. Niet veel later stuit hij per toeval op een vergeten bibliotheek in een gedeelte van het klooster dat tijdens de grote pestepidemie buiten gebruik is geraakt. Hij werpt zich op als de bibliothecaris en in die functie maakt hij zich de integrale inhoud van het ene na het andere boek eigen. Samen met Giles stippelt hij een toekomst uit voor zichzelf. Hij besluit medicijnen te gaan studeren zodat hij genoeg geld kan verdienen om een bisschopszetel te kunnen kopen. Als bisschop zal hij voldoende macht hebben om de door hem ontworpen kathedralen te doen verrijzen.

Nadat Giles is overleden trekt Isidorus de wijde wereld in. Hij gaat studeren in Oxford, Parijs en Bologna. In Engeland raakt hij betrokken bij ketterse festiviteiten en wordt hij bijna vermoord door leden van het stadsgilde van Salisbury die hem betichten van spionage. In Frankrijk gaat hij boven een bordeel wonen waar hij koekeloerend door een gat in de vloer moet controleren of de klanten de meisjes niets aandoen. En in Italië maakt hij kennis met de pest en is hij er getuige van hoe een goede vriend voor zijn ogen wordt doodgeslagen door een groep Bohemers. Onder alle omstandigheden blijft Isidorus kennis vergaren, als een rechtgeaard kind van zijn tijd waarin de middeleeuwen langzaamaan ten einde lopen en de homo universalis zijn intrede doet. Hij ontwikkelt de gewoonte om dagelijks een ‘ommegang’ te maken door het systeem van straten dat hij aanlegt als de architect van zijn geheugen.

Na zijn afstuderen werkt Isidorus enige tijd als arts in het kleine Byzantijnse keizerrijk Trebizonde aan de Zwarte Zeekust, maar dan kruipt het bloed waar het niet gaan kan en besluit hij te vertrekken naar het Verre Oosten om zijn ambities als bouwheer waar te maken. Hij heeft gehoord dat de Mongoolse leider Timoer Lenk zijn hoofdstad Samarkand tot de indrukwekkendste stad van de wereld wil maken door vakmensen uit alle windstreken uit te nodigen. Isidorus’ reis mondt uit in een bizar avontuur. Gedesillusioneerd keert hij terug naar Europa. Hij vestigt zich als arts in de stad Konstanz. Daar weet hij de bisschop te overtuigen van zijn idee om de Onze-Lieve-Vrouwemunster af te breken en weer op te bouwen volgens zijn eigen ontwerp. De intrigerende plot van de roman maakt ten slotte duidelijk hoe machtig de geest kan zijn en hoe weerbarstig de werkelijkheid.

Met De ommegang heeft Jan van Aken zich bewezen als de Umberto Eco van de Lage Landen. Hij is er opnieuw in geslaagd een schitterende roman te schrijven waarin hij een vitaal beeld oproept van lang vervlogen tijden, niet door zich heel strikt te houden aan wat de historici daarover hebben gepubliceerd, maar door te kiezen voor een sprankelende cocktail van feitelijkheden, fantasie en humor. Wat literatuur vermag: een vergane werkelijkheid op zo’n manier vormgeven dat die gaat leven voor wie het vermogen heeft om erin te geloven.

Ronald Ohlsen

Jan van Aken – De ommegang. Querido, Amsterdam. 628 blz. € 22,50.

Lees ook de recensie van Coen Peppelenbos over deze roman.