Een goede schrijfdocent

Hoe begin je een gedicht? Waarover schrijf je? Hoe kijk je de eerste tekst na? Wanneer is een gedicht af? Dat zijn vragen die elke dichter zich stelt en zeker de beginnende dichters. Jeanet van Omme van Schrijfatelier schreef Ik en het gedicht met allerlei adviezen. Ze gaat daarover in gesprek met drie dichteressen: Sasja Janssen, Floor Buschenhenke en Anne van Amstel.

De eerste les is dat je van de meesters kunt leren, al moet je je niet laten intimideren. Een tweede is dat je tijd moet maken en stil vallen. Floor heeft het over ‘lummeltijd’. Sasja wandelt graag. Anne zoekt de stilte op. Kijk goed rond, sta open voor je omgeving, natuur en mensen en gebeurtenissen, gedachten. Het krijgen van opdrachten werkt vaak heel goed. Onder druk kom je tot oplossingen. Hou rekening met de lezer, maar niet meteen. Vaak zijn er particuliere observaties, dat is in orde, maar vraag jezelf af of de lezer er iets mee kan. Vaak valt het mee: de meeste ervaringen en gevoelens zijn algemeen menselijk. Je moet natuurlijk wel taalgevoel hebben en je moet bereid zijn je taal te verfijnen, te verbijzonderen. Luister naar de klank, het ritme. Zeg het gedicht hardop, lees het voor aan iemand die wil luisteren, dan valt je vanzelf op wat werkt en wat niet. Je mag best verlangen dat de lezer zijn best doet: alles van waarde vraagt tijd en concentratie. Wie een gedicht niet een tweede en derde keer wil lezen, is verloren voor de poëzie. Hij of zij heeft wellicht andere belangstellingen.

Sasja Janssen schreef ‘Bladziek,’

de wind dwong me naar rechts, mijn betere kant
daar was het, daar waar de berenklauw me diepzee
zoog, ik wist alles
waar wij, de dieren, de dingen van zijn gemaakt
het blauw van de lucht dat dementeert in donkerte
waarom stof geen stof is
waar alles uit komt en in verdwijnt
waarom de dag mij ombrengt, ik als eerste mens
alles weet zonder omvang zonder diepte enkel
zoals alles is waartoe ik dit kan.

Ik wachtte in het groene licht.
Niemand ondervroeg mijn kennis, ik trilde om mijn besef.

Dit gedicht is een soort epifanie, dat wil zeggen een plotselinge, verwarrende openbaring. De laatste regel geeft dat duidelijk aan. De ik van het gedicht laat zich sturen door de wind, naar haar ‘betere kant’ en ze komt in een tamelijk woeste vegetatie. De berenklauw is een plant met grote groene bladeren en je weet dat je die bladeren niet moet raken. Ze kunnen brandwonden geven en zijn sterk aromatisch: ‘me diepzee zoog’. Plotseling weet de ik ‘alles’.

In het gesprek met Jeanet vertelt Sasja dat het gedicht berust op een ervaring: fietsend naar school op vijftienjarige leeftijd, in een bocht werd ze overvallen door een ‘openbaring’. Ze schreef het gedicht veel later. De eerste zin was de eerste zin van het gedicht. Ze zegt: ‘Bladziek is een heel boomrijk stuk’, dat lijkt te wijzen op een toponiem, die ik echter niet bij Wikipedia kan terugvinden. Ze wil een gedicht maken over die ervaring en gaat zoeken naar de juiste woorden, maar zegt ze: ‘Als je heel erg je best doet dan lukt het totaal niet.’ (Bernlef had het over een staat van lucide versuffing, een paradox.)

Anne van Amstel kreeg de opdracht een gedicht voor/over Elvis Presley te schrijven. Ze wist niets over hem en verdiepte zich in leven en werk en raakte onder de indruk. Het gedicht begon toen ze las: ‘Elvis has left the building. Het wordt gebruikt in de betekenis van: the show is over -go home. Ik moest zodra ik die uitdrukking las, denken aan het lichaam als gebouw. Het lichaam is het enige huis waarin we met zekerheid de rest van ons leven zullen wonen. Je lichaam is een tempel – daar ben ik echt mee opgegroeid.’

Heartbreak Hotel

‘Wel saamgevoegd en welgebouwd’
als het Jeruzalem uit jonge psalmen,
het huis waarin jij groter werd en groot.
Nu kooit jouw huis een nachtegaal
– enig in zijn soort dus eenzaam –
die krachtvoer eet om uit te breken.
Een apotheek stroomt door de afvoer
als coke door de rivier de Po.
[…]

Jeanet vraagt waar de rivier de Po vandaan komt. ‘Dat was toen in het nieuws; de rivier de Po blijkt vol te zitten met cocaïne.’ Ze vraagt zich dan af of dit over een tijdje nog wel begrijpelijk is. ‘Waarom dat Jeruzalem?’ ‘Elvis had een christelijke achtergrond, hij kwam uit de gospelcultuur. Dat is het huis van zijn jeugd. Daarin bestaat een overlap met mijn eigen achtergrond.’

Floor heeft het op verzoek over twee versies van een gedicht. Versie 1 gaat zo:

We gaan nu de vliezen breken

de mensen in de lift kijken elkaar opeens aan
Brodsky’s zwarte paard briest
de lift stijgt op en blijft stijgen
het dak schuift open
de mensen vliegen in het rond
de mensen houden elkaars handen vast
het zwarte paard wacht ze op
het wil ze allemaal dragen
de mensen ontglippen elkaar
de mensen vinden elk hun anti-mens
en vallen er mee samen

Ze vond de eerste versie bij nader inzien ‘te zoet, een soort van happy end, je gaat weer op in het niks en dat is wel goed zo. We zijn dood en we hoeven ons nergens zorgen over te maken. Dat vond ik een te gesloten einde, zeker als afsluiting van de hele bundel.’ Ze vond ‘het best een heftige herschrijving. Het moest over geloof in verhalen gaan en het moest eindigen met: iedereen gaat dood. Want dat is nu eenmaal zo.’ Tijdens het gesprek met Jeanet veranderen er ook nog dingen in de tweede versie. Zo wordt het een interessant gesprekje.

Jeanet van Omme geeft na ieder hoofdstukje schrijfopdrachten en leestips. Zij is een goede docente en dit boek kan ik alle beginnende dichters en schrijfdocenten aanraden.

Remco Ekkers

Jeanet van Omme – Ik en het gedicht. Schrijfatelier Uitgeverij. 113 blz.