Gedenkwaardige stappen in twee werelden

Schrijvende schilders of schilderende schrijvers zijn er niet zo veel. Je hebt natuurlijk Armando en Charlotte Mutsaers, maar vaak wordt gemakkelijk ingestemd met het idee dat schilders beelddenkers zijn. En dus geen woordkunstenaars. De grote Vlaamse schilder Jan Vanriet is ook dichter en zijn bij Hollands Diep verschenen zelfportret Radeloos geluk bewijst andermaal de onhoudbaarheid van die opvatting. Vanriet is zeventig geworden, dus is het boek meteen een gedenkschrift in de betekenis van een rijke waterval aan herinneringen: gebeurtenissen, vrienden, collega’s. Van Cees Nooteboom en Hugo Claus tot Remco Campert, György Konrád en Jan Decleir. Hij noteerde ze, nog steeds actief en met een open blik naar de wereld, alsof hij op de zolder van zijn huis oude kasten en kisten opende en bij elk aangetroffen document een moment terugdacht aan de tijd waaruit de tekst of foto stamt. Dus wandelt hij zonder veel chronologie door zijn verleden, wat het boek een prettige ontspannenheid geeft.

Jan Vanriet, zoon van twee communistische verzetsmensen die de Duitse concentratiekampen overleefden, is dus een dubbeltalent. Hij studeerde aan de Koninklijke Academie in Antwerpen en als schilder bereikte hij daarna grote hoogten. Zijn werk was onder (veel) meer te zien op de Biënnales van Venetië en São Paulo en in gerenommeerde galeries over de hele wereld. Als dichter publiceerde hij bij Manteau en De Bezige Bij. Door die vele stappen in twee werelden, leerde hij ook mensen kennen uit beide milieus. Zo ontwierp hij toneeldecors voor de internationale literaire tournees van Behoud de Begeerte en maakte hij tekeningen bij een roman van Hugo Claus.

Overal ontstonden blijvende en wederzijds inspirerende vriendschappen, zo laat dit boek zien, dat ook een eerbetoon aan zijn inmiddels zeer oude of al overleden makkers is. Niet in de laatste plaats aan de reus Hugo Claus, die slechts vijf kilometer bij hem vandaan woonde in de Provence. Claus had overigens een aversie tegen elke vorm van eerbetoon, laat Van Riet doorschemeren. Toen diens geboortestad Kortrijk een straat naar hem dreigde te gaan vernoemen, belde hij dan ook meteen Vanriet, die over ‘het wonder van een gecombineerd telefoon-faxtoestel’ beschikte, om het kwalijke initiatief rigoureus de kop in te drukken.

Een signeersessie van de zeventigjarige Claus in een antiquariaat (!) gebruikt Vanriet om de wrede voortgang van de tijd te schetsen. Claus mocht die dag dan een nieuwe jonge chaperonne bij zich hebben, de man is op dat moment al oud en op. Hij hijgt en piept. Hij hoest en rochelt. Pauze. Gehijg. Slijm. Even verder stelt Vanriet op basis van een oude foto met vijftien heren en één dame vast dat de meesten van de eertijds zo veelbezongen schrijversbende inmiddels dood zijn. En ook vergeten. Hun prachtige lied is uitgezongen, schrijft hij, de gestorvenen worden nauwelijks of helemaal niet meer gelezen.

In tegenstelling tot grotere culturele sferen als de Franse beschikt het Nederlandse letterenlandschap niet over een doorgeefluik tussen de generaties. De vergeetmachine maalt met de snelheid van een turbomotor en is genadeloos. Wij koesteren geen traditie, geen collectief geheugen. Wanneer een lezersgeneratie verdwijnt, sterft ook de literatuur uit die periode.

Radeloos geluk is een heel dik en ook breed boek in de betekenis van gevuld met aanknopingspunten uit heden en verleden, waartussen Vanriet heen en weer springt, of beter zweeft. Van de tijd van de sjah van Perzië tot het IS van nu, van orkestleider James Last tot de Brexit en de gevolgen van het nieuwe nationalisme. Dat is heel veel, maar net als zijn landgenoten Bernard Dewulf en Hugo Camps, beschikt Vanriet over de gave om op het eerste gezicht relatief onbeduidende verschijnselen een lading te geven. Hij zingt de lof van de papieren agenda als een tastbaar verleden. Hij herkent de ‘hanenpoten, telefoonkrauwen, droedels, dode namen, restaurants die uit de gratie zijn. Turkooizen inkt.’ Maar hedendaagse middelen, zoals het scanapparaat, bieden dan weer de mogelijkheid om te kleine oude foto’s of brieven alsnog uit te vergroten, minuscule handschriften van destijds alsnog te ontcijferen om zo terug te keren in een bijna vergeten jeugdjaar.

Vanriet reist met zijn Simone naar het vroegere Oost-Europa, waar de door zijn ouders ooit bezongen ideologie vrijwel geheel is verdwenen en bespeurt ook elders de ingrijpende verandering van opvattingen. ‘Is dit mijn werkelijke wereld?, vraagt hij zich slenterend over Brussels Art Fair af, het evenement dat hij ooit kende als de Brusselse kunstbeurs, ‘kunst netjes gedrongen in steriele witte markthokken’. In deze tijd liggen de kaarten duidelijk anders, stelt hij kritisch vast:

Het lijkt dat authentieke avant-garde niet meer bestaat, dat ze is vergroeid met een nieuw academisme en met haar kont in een lederen zetel van Le Corbusier is geploft. […] Avant garde slaat geen bres meer. Het getoonde is netjes afgebakend en fraai gecatalogiseerd. Alles onder controle!

Als een draad door dit boek slingert zich vooral de milde verbazing over de teloorgang van onbekommerde vrijheid en ook het optimisme van vroeger, toen Breyten Breytenbach nog gewoon de krant zat te lezen aan Vanriets ontbijttafel, Martin Amis rustig zijn volle agenda omgooide om een goed gesprek met Hugo Claus te kunnen voortzetten, boeken nog lange, verhalende titels mochten hebben en socialisten het nog aandurfden om strijdliederen te zingen. Maar van naïeve onbevangenheid wil Vanriet niets weten: schone vergezichten kunnen tot rampen leiden, dat heeft de geschiedenis wel geleerd. Met een dubbel gevoel beschrijft hij de verbeten strijd tegen oude ‘foute’ standbeelden en vraagt hij zich af hoe lang het nog zal duren voor ook de vele Mariabeelden in Antwerpen als schoffering opgevat zullen worden voor anders- of niet-gelovigen.

André Keikes

Jan Vanriet – Radeloos geluk. Hollands Diep, Amsterdam, 576 blz. € 24,99.