Een intelligente, invoelende roman

Een vertaler moet creatief zijn, soepel met de moedertaal overweg kunnen en tegelijk begrip hebben voor de andere cultuur. Peter Abelsen vertaalt de groten der literaire aarde vanuit het Engels naar het Nederlands. Met Een soort geluk debuteert hij als romanschrijver. Een totaal andere discipline. Om een pakweg honderdduizend woorden en driehonderd pagina’s lang verhaal kort te maken: hij beheerst het metier. De roman is volwassen, als afkomstig van een meester die de pen reeds vele boekwerken heeft geslepen. Abelsen heeft onbewust een totaalroman geschreven. ‘Onbewust’, op tweeërlei manieren. De tekst is bezield, heeft een ondertoon, een weerklank, een onderbewustzijn en de schrijver heeft duidelijk niet gezocht, niet opzettelijk gestreefd naar een totaalthematiek.

Een soort geluk, tja, beter kun je die gemoedstoestand niet beschrijven, met iets van terughoudendheid, wat valt er anders dan een particulier brokje uit het leven te peuren. Een momentopname, af en toe een vonk, een beetje tevredenheid met een paar tellen heden. Het debuut van Abelsen is een ontroerende generatieroman voor mensen geboren in de jaren vijftig en begin zestig. De generatie die aan de doodsdeur klopt, die ontegenzeggelijk met ziekte en verval te maken heeft (gehad) of nog krijgt. Een soort geluk is deels autobiografisch, maar niet op de larmoyante manier van ‘nog eenmaal met een zeker sentiment terugblikken’. Het is het inzetten van persoonlijke ervaringen om de juiste, universele reden, om kond te doen van liefde, rouw, ontkenning, acceptatie tegen de keer in. Je rekt het leven een beetje op om de tijd(geest) samen te kunnen vatten, om de intermenselijke strubbelingen maar weer eens voor het voetlicht te brengen. Iets dat van alle tijden is en nooit verveeld. Daarom is deze roman geschikt voor eenieder.

Temeer ook omdat Abelsen de juiste, verschillende idiomen weet te combineren. Je zou kunnen zeggen dat het bijzonder lekker wegleest, maar daarmee doe je de tekst tekort. Er is een fijn dwingende cadans met telling details op zinsniveau. Abelsen is werkelijk nergens te betrappen op sentimentaliteit. Geen valse nostalgie, maar subtiele melancholie. Hij doseert vakkundig, laat precies genoeg humor toe. Niet de humor van het weglachen, eerder de humor die vertedert. Een soort geluk is de eerste vuistslag van de reanimatie. Pats, boem en je bent (weer) bij de les, zit rechtop. Geen tijd meer voor geneuzel, voor het wegzinken in gelatenheid, in vertwijfeling. Een roman zoals de voorliggende is een medestander door de herkenbaarheid, letterlijk wat plaatsen in Amsterdam betreft bijvoorbeeld, figuurlijk met betrekking tot de atmosfeer van de tijd en in het algemeen met het omgaan met de medemens. Communicatie is confusie, maar deze roman spreekt met je.

Hoofdpersonage Martin van Houten heeft in Pauline, ‘Paultje’, de ware gevonden. Het nieuwe decennium is net aangebroken, de zo beeldbepalende jaren tachtig van de vorige eeuw. Postpunk, New Wave, kraakpanden, No Future. De generatie die het natuurlijk weer helemaal anders gaat doen, bij wie het aan ambitie ontbreekt, anders dan in het alternatieve circuit, de kunsten. Martin, met behoorlijk veel agressie is zich, die zich af en toe uit, zeker wanneer iemand op straat Paultje in de weg staat, is terechtgekomen bij een researchlaboratorium dat zich bezig houdt met onderzoek naar tumors – waarachtige beschrijvingen van de werksfeer, van kantoorgeharrewar – alwaar de prominente hoogleraar Norbert iets wil gaan doen met een bijzonder pas ontdekt virus, de nieuwe pest die later bekend werd als AIDS. Martin is zijn oogappel wegens zijn onconventionele benadering. Maar hoe vooruitstrevend ze ook zijn, ze worden wereldwijd door publicaties voorbijgestreefd.

Voor Martin komt, na een opgebiecht slippertje en het onverhoedse vertrek van Paultje, de muziek om de hoek kijken. Hij gaat bas spelen, vormt samen met boezemvriend Harrie, eveneens verlaten door vriendin Eva, met achterlating van een klein kind en een lief sommetje, en een erkende filosofische geluidspieler een soort bandje. Het levert zeer origineel beschreven bandjesromantiek op. Het groter denken leidt, zoals in het leven, onvermijdelijk tot chaos, tot uiteenvallen. (Het noemen van andere titels en andere auteurs in een recensie is doorgaans niet ter zake doende, een boek moet op zichzelf kunnen opereren, maar hier even het navolgende: In deze roman is de chaostheorie, de gevolgen van de megalomanie, door de terloopsheid, de natuurlijkheid waarmee het is verwerkt wel geloofwaardig, in tegenstelling tot in Olga van Bernhard Schlink. Abelsen heeft dezelfde verhalende drive als Richard de Nooy, zijn tekst heeft net zoveel zeggingskracht als het werk van veel van zijn Engelstalige schrijvers. Zo!)

Martin gaat werken in een seksshop op de Wallen. Niets menselijks is hem na verloop van tijd vreemd, maar een uitdaging voor zijn geest is het natuurlijk niet. Norbert – fijn kleurrijk neergezet, niet verwonderlijk dat hij juist daar opduikt – wil hem hoofd research maken van zijn nieuw op te zetten bedrijf. Vooraleerst is Martin tevreden met de zijn leven met de teruggekeerde Paultje. Een soort van geluk met de eenvoud van het bestaan samen. Hij gaat mee in de plannen van Norbert, maar door de schaalvergroting loopt alles bedrijfstechnisch vast. Een mondiale speler neemt het bedrijf over.

Abelsen vertelt het verhaal door steeds een jaartal en een ‘hoofdstukpersoon’ te noemen, maar toch is geen cesuur te bekennen in deze roman. Het verhaal loopt door, gaat los van deze personen een eigen gang. De roman opent met een proloog, spelende op 6 juni 2013, waarin Martin na de dood van Paultje naar haar appartement gaat om wat spullen o te halen. Pure poëzie. De vlucht in voorwerpen, de talismangedachte. Martin beseft dat het onzin is, zet zich ervan af. Toch sjouwt hij later met een paar zware koffers. Het hinken op twee gedachte, de twijfel. Mooi. De proloog en de brieven die als intermezzo’s opduiken, brieven die over de dood van Paultje gaan, over de rouw, over de ‘nazorg’ van familieleden, zijn duidelijk voor de schrijver het zwaartepunt. (En kunnen dat ook voor de lezer zijn, maar ze kunnen ook gezien worden als een wake-up call.) Intens, ergens ook confronterend. Met grote waarschijnlijkheid bijzonder moeilijk geconcipieerd.

En wat is er nu toch met Eva gebeurd die van de ene op de andere dag is verdwenen. En hoe kwam ze aan die lieve som die ze achterliet? Martin weet meer. Een extra spanningsdraaikolk in de roman. Martin en Paultje gaan wederom uit elkaar, zogenaamd ‘omdat ze meer ruimte voor zichzelf wilden’. Maar dat is de reden voor de buitenwereld. Martin komt anderhalf jaar na de scheiding in een appartement terecht in de Rivierenbuurt in Amsterdam. Martin de kei in proefopstellingen. Na een tijd wordt er weer getrouwd. Dit is geen verhaal over een knipperlichtrelatie. Het gaat over twee mensen die bij elkaar horen, los van de fysieke aanwezigheid. En dan de fatale diagnose. Een metastase bij Paultje. De werkelijkheid die de fictie maar weer eens inhaalt. Het laatste ‘personenhoofdstuk’ is natuurlijkerwijs gewijd aan Martin zelf. De roman eindigt met een brief. ‘De speciale dagen laten je kreunen onder hun gewicht, maar de gewone gaan ook niet zonder slag of stoot voorbij.’ Een gemeenplaats misschien, maar een cliché is niet voor niets een cliché geworden, omdat het waar is. En Abelsen beschrijft alles met een originele invalshoek.

De epiloog in Amsterdam 2018 komt, niet alleen wat tijd betreft, heel dichtbij. Een leven in blessuretijd. ‘Maar goed het is al heel wat dat alles niet langer overbodig voelt.’ Voelt, ja. De feiten die zich voegen naar de emoties die er echt toe hebben gedaan. ‘Wat er was wordt steeds meer hóe het was, wakend of slapend.’ Een soort geluk is bovenal een intelligente, invoelende roman.

In een kort telefoongesprek liet de nuchtere Abelsen – tevreden met zijn huidige leven, een fijne vriendin, drie mooie vertaalopdrachten – zich ontvallen dat het geen zin heeft om een tweede boek te schrijven wanneer het debuut grotendeels ongezien blijft. Pe-ter A-bel-sen, je bent schrijver geworden om juist tegen de keer, zonder concessies verhaal te halen. De schrijver moet tot op het bot gaan, zichzelf en zijn omgeving beslist niet ontzien, maar het moet wel geperst worden in een dwingende vorm, in een geheel eigen idioom, zoals in Een soort geluk. Peter, je kunt de lezer niet met een enkeling achterlaten. Nee, geen gemaar!

Guus Bauer

Peter Abelsen – Een soort geluk. Ambo, Anthos, Amsterdam. € 20.