‘al die fracties samen gillen mijn kleine verzet’

In de bundel Houdingen van Sylvie Marie verzet het ik-personage zich met kleine gebaren. Verwacht van deze dichter geen grote woorden of filosofische inzichten, maar lieve en tedere gedichten. Deze zijn goed te vergelijken met haar gedichten uit eerdere bundels Zonder, Toen je me ten huwelijk vroeg en Altijd een raam. De taal is bewust klein gehouden: er staan geen zinnen in die vragen uitgeschreeuwd te worden, de klankrijmen zijn niet te opzichtig, maar functioneel, en ook staat in de hele bundel geen hoofdletter. Dat past goed bij de intieme, pretentieloze, maar originele poëzie van Sylvie Marie.

In deze bundel krijgt de ik-figuur nogal wat te verduren, zo verwacht de ik bloed (‘veel vaker dan ik wil, wacht ik op bloed,’), verlangt de ik naar zwakte (‘het onstuitbare verlangen naar een ziekenhuis,/ niet om ziekte, wel om zwakte’) gaat de relatie niet alleen meer over rozen (‘nu// nemen we poses aan/ waarop in documentaires/ de voice-over stokt’) en gaat de ik bijna dood (‘haalde ik voor alle keren dat ik aan de zeis ontsnapte/ een schep aarde uit de grond, ik had een kuil als graf.’). Dat de relatie niet helemaal schokbestendig is blijkt ook uit het kortste gedicht uit de bundel:

en wij maar denken dat we van onbedaarlijke interesse
als lange, luizige kattenharen aan elkaar blijven klitten,
je houdt niet voor mogelijk hoeveel mensen sterven
nog voor ze hun laatste woorden zeggen.

Het beeld van de klittende kattenharen is origineel en een goede samenvatting van haar eerdere bundels: de verwachting altijd bij elkaar te blijven. In deze bundel is die intimiteit niet langer vanzelfsprekend en moet de ik die intimiteit weer terugverdienen, naast alle persoonlijke, bloedige ellende. Dat de ik op bloed wacht, en zich daar weerloos tegen teweerstelt wordt verklaard door het volgende gedicht:

vroeger zag ik moeder vaker varkens de kop in slaan
soms zei ze dat ze de hamer ook voor ons zou halen.

het is – zei ze ook – van groot belang
dat een varken niet weet dat het zal sterven;
gaat het wild tekeer net voor de slag,
dan zuigt het vlees zich vol bloed
en is het reddeloos verloren.

zo heb ik geleerd me in te tomen –
moeder vertelde de dingen op het juiste moment.

vandaag krijg ik geen raad meer mee,
op dit geschrokken vlees landt de hamer
waar hij al jaren naar verlangt.

Als dan ook nog eens het beeld van de mensheid niet vrolijk maakt (‘en dan ineens de wens de mens/ te vinden die als eerste de leugen bracht/ je zou hem willen ompraten, al/ besef je snel: er is geen beginnen aan.// het is dat we zo gemaakt zijn.’ En verderop: ‘je bent maar een popje, strak/ aan de touwen.’), dan lijkt de bundel een depressief geheel te worden. Gelukkig komt de ik in verzet, en is dat verzet, net als de poëzie van de dichter, bewust klein, lief en teder. Zo wordt het bloed bijvoorbeeld positief gebruikt:

gewond zijn is mijn besluit,
het stelpen zal ik laten.

niet dat ik dweep met bloed, vroeger
kon ik daarin overdrijven

maar als ik sporen nalaat,
vind je mij tenminste terug.

Het gevaar bij het recenseren van deze bundel is dat de recensent vrijwel oneindig wil citeren, zo precies zijn de zinnen geformuleerd en zo krachtig zijn de beelden. Zo lief en teder is het personage dat ten tonele wordt gevoerd. Het is lastig om deze bundel te lezen en niet vertederd te raken. Dat maakt Sylvie Marie een sieraad voor de poëzie, die vaker gelezen zou moeten worden. Vooruit, nog een mooi, klein en teder beeld als fractie van ons aller verzet, als intiem voorstel van de dichter aan de lezers:

we zouden kunnen gaan zitten
in een koffiekopje.

je weet wel,
een klassiek,
met schuine wanden,
zodat we telkens naar elkaar toe schuiven.

geen mok, dat niet.
geen grote cilinder
met platte bodem

maar zo’n kleintje,
bol.

misschien dat we daarin
moeten investeren:
van alle kamers kopjes maken.

Erik-Jan Hummel

Sylvie Marie – Houdingen. Vrijdag, Antwerpen, 56 blz. €16,50.