Waar zijn die goede buren? Een moeizame zaterdagavond

Het Groningse literatuurfestival Dichters in de Prinsentuin is na een naar verluidt bruisende openingsavond en een heerlijke middag vol voordrachten in de tuin op deze zaterdagavond neergestreken in de foyer van de Machinefabriek voor het programmaonderdeel ‘Kijken bij de buren’. Men heeft het café dusdanig ingericht dat er een klein podium is, plus voldoende plaats voor de enkele tientallen belangstellenden. Hen staat vanavond een reeks gesprekken over poëzie en het literaire veld te wachten; iets wat op voorhand al aardig wat concentratie van de luisteraar vergt. In alles lijkt dit een programmaonderdeel voor de literaire diehards.

Nadat Rolien Scheffer, directeur van SLAG en programmeur van het festival, de bezoekers op ietwat ongemakkelijke wijze heeft verwelkomd (had men wellicht op meer volk gehoopt?), vangt de avond aan met muziek van het duo ZUHAUSE. Deze internationale naam bedriegt, want violiste Roosmarijn Tuenter en zangeres Élénie Wagner kletsen tussendoor vrolijk in het Nederlands, al zingen ze wel een aantal liedjes in het Duits. Halverwege de avond maken ze indruk met een eigen interpretatie van een Rammstein/Nina Hagen-compositie, waarin ze de brute kracht van de apocalyptische symfonische metal wonderlijk nabootsen, om daarna weer naar de jaren dertig te vliegen met een vrolijke cover van ‘Ich will keine Schokolade’.

In het eerste inhoudelijke gesprek van de avond komt een aantal ervaringsdeskundigen aan het woord met betrekking tot grensoverschrijdende literatuurprojecten. Oud-huisdichter van de RUG Philip Rozema was betrokken bij Grenzprozess, waarin twee Nederlandse en drie Duitse dichters samen een voorstelling moesten maken. Hij vertelt over het belang van het internationale en sociale contact, de verschillen in de poëzie van beide talen en de manieren waarop je het concept ‘grens’ kunt benaderen, zonder dat goed duidelijk wordt wat er precies gemaakt is en hoe dit ‘gesamtkunstwerk’ van het vijftal tot stand is gekomen.

Dichteres Dewi de Nijs Bik vertelt over haar recente bezoek aan Parijs, waar ze samen met Joost Oomen op schrijfresidentie was namens de Vlaamse organisatie deBuren. Twee weken lang werkten beiden aan een eigen tekst, waarvoor ze in Parijs inspiratie opdeden, alsook research uitvoerden. Zo liep Dewi lange postkoloniale wandelingen door de stad, waarover ze bijpassende poëzie hoopt te schrijven. Joost bezocht een astronomisch observatorium, om zich daar te laten voorlichten over een toekomstige NASA-basis op de maan waarover hij een verhaal wil maken. Beiden benadrukken ook de sociale contacten en dat er uitbundig werd gedanst en natuurlijk veel gedronken.

Het zijn op zich leuke verhalen, die het handjevol jonge aspirant-auteurs in de zaal wellicht motiveren om zich ook eens in te schrijven voor zo’n residentie, maar de doorsnee bezoeker komt verder weinig relevants te weten, ook omdat gespreksleider Greta Riemersma niet echt doorvraagt en vooral open, voor de hand liggende vragen stelt over de projecten. Ook is het jammer dat we niet te horen krijgen waar enkele niet-Nederlandse deelnemers van de residenties mee bezig zijn, en in hoeverre de auteurs op het podium daar iets aan bij hebben gedragen. Voor een avond over ‘onze buren’ gaat het gesprek opvallend veel over onszelf die in den vreemde zijn, alsof je door een vrolijk campingverslag een andere literaire cultuur leert kennen en van kruisbestuiving kunt spreken.

Na het eerder beschreven muzikale intermezzo van ZUHAUSE en een welkome pauze vangt het tweede gesprek aan, waarin diverse actoren achter de literaire schermen het podium betreden. Naast Rolien Scheffer (is het verstandig om als presentator/organisator ook nog als ‘expert’ plaats te nemen in je eigen panel?) luisteren we naar vertaler Erik Bindervoet, de mede-Grenzprozess-producent Tobias Pollok uit Bremen (die overigens perfect Nederlands spreekt) en Frank Tazelaar: oprichter en artistiek directeur van het Nijmeegse Literair Productiehuis Wintertuin en bedenker van het succesvolle uitwisselingsproject CELA, waar ook Joost Oomen deel van uitmaakt. Deze zwaargewichten willen de vertellingen van de deelnemers in een context plaatsen en bovenal het belang van internationale projecten benadrukken, hoewel er volgens mij geen subsidieverstrekkers in de zaal zitten. Aangezien iedereen bij een verschillend project betrokken is en daarin weer een ietwat andere rol of expertise heeft, verloopt het gesprek nogal rommelig en zit er ook weinig verband tussen de afzonderlijke bijdragen. Wederom is gespreksleider Greta Riemersma geen redder in nood; ze vat uitspraken verkeerd samen en verdwijnt steeds verder naar de achtergrond.

In de loop van het gesprek werpt Frank Tazelaar enkele interessante ideeën op tafel, zoals meer aandacht en geld voor (internationale) talentontwikkeling en dus tijd en ruimte voor jonge schrijvers om zich te ontplooien, in plaats van de focus op (lucratieve) boekproductie, waar de grote uitgeverijen en ook het Letterenfonds zich hoofdzakelijk op concentreren. Ook over het belang van goede vertalers en het contact daarmee zijn alle sprekers het eens; op die manier kan ook werk van beginnende auteurs over de landsgrenzen gelezen worden. Toch wordt nergens concreet hoe we dit bijvoorbeeld in Groningen kunnen bereiken, en aan het slot van het gesprek wordt tevergeefs een beroep gedaan op input van aspirant-auteurs.

Daarmee rijst de vraag welk publiek de organisatie van het festival nu precies voor ogen had bij het programmeren van deze avond. Meermaals wordt tijdens de discussie gezegd dat iets tijdens het etentje voorafgaand ook al is besproken, en je krijgt het idee dat vooral dat diner nuttig is geweest. Een vraaggesprek met deze experts en een groep beginnende auteurs was ook passend geweest, maar de zaal bestaat vooral uit dappere poëzieliefhebbers op leeftijd, die weinig baat hebben bij een institutionele discussie die nauwelijks van de grond komt.

In het verlengde daarvan is de invulling van het festivalthema ‘Goede buren’ ook opvallend. Vrijdagavond werd er weliswaar een blik Vlamingen opengetrokken in de Puddingfabriek, maar hier zijn het Nederlanders die soebatten in een gesprek over internationale literatuur. Waarom met zo’n thema niet meer aandacht voor poëzie uit onze buurlanden, wat de vorige jaren bij vlagen wel het geval was? Ook richt het gesprek zich vooral op Nederlandse auteurs en succes in het buitenland, terwijl het vermoedelijk interessanter is om met buitenlanders te bespreken in hoeverre wij nog iets kunnen leren van de literaire cultuur of festivals van onze geliefde buurlanden.

Na afloop heerst bij alle bezoekers die ik spreek het gevoel van een verloren avond. Dichters in de Prinsentuin is een van de leukste literaire festivals van Nederland, en de middagen in de prachtige tuin zijn eigenlijk altijd een doorslaand succes, ook als daar minder grote goden hun opwachting maken. Het is sneu dat er zo’n nietszeggende avond op volgt, waar zelfs de hardcore literatuurliefhebbers of jonge auteurs weinig baat bij hebben. Het is hoog tijd voor een toegankelijker en relevantere opzet, waar voor de trouwe tuinbezoekers ook iets moois of leerzaams te halen valt, en het hoogtepunt van de avond niet het officieuze cafébezoek is.

Willem Goedhart