Lux et libertas

Het is anno nu bijna niet meer voor te stellen, maar de twee, drie decennia nadat in 1970 de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad werden samengevoegd was het product van die fusie een rots in de branding van meest halfwassen ideeën die de babyboomers over het land lieten spoelen. De krant kwam met het toonaangevende Cultureel Supplement en een boekenbijlage die alle andere overbodig maakte, maar kreeg vooral een reputatie van bezonken nuchterheid door de rubriek ‘Dezer Dagen’, die het onderwerp van deze uitstekende biografie schreef.

In ‘Dezer Dagen’ ging het meest over geopolitiek, in een klein land als het onze, dat het sinds de stichting van de Republiek ook nog eens moet hebben van het zorgvuldig bewaken van de eigen positie in het internationale krachtenspel, eigenlijk het enige onderwerp dat er echt toe doet. Het mooie van de stukken is dat Heldring enerzijds nooit onder stoelen of banken stak waar zijn voorkeuren lagen, maar die vrijwel altijd treffend onderbouwde. Vandaar dat de stukken iedereen die zich op wat voor manier dan ook met politiek bezighield verplichtte kost waren.

Zo kan ik me herinneren dat ik zelfs in mijn anarcho-syndicalistische periode (oktober 1976 – maart 1977) met grote regelmaat NRC Handelsblad op proletarische wijze onttrok aan het kapitalistische systeem, louter om Heldring te kunnen lezen. Je hoefde het niet met hem eens te zijn, maar hij zette je wel aan het denken, en hoe heilzaam dat op den duur kan zijn blijkt wel uit het afscheid dat ik in latere jaren nam van de linkse dwaalleren die ik lange tijd had aangehangen, om mij te scharen achter het banier van het glorieuze en alles overwinnende liberalisme.

Biograaf Arlman weet alles van de eeuw waarin Heldring leefde en van zijn onderwerp. De biografische gegevens die ons worden aangereikt zijn godzijdank beperkt. Heldring kwam uit de betere stand, de ‘geldaristocratie’, zijn moeder overleed toen hij zes was, waarna hij vooral werd opgevoed door zijn kinderloze tante Olga. Studie, oorlog, diverse betrekkingen, onder meer in de VS, trouwen, kinderen. Maar het gaat vooral om de perikelen op de krant en de ontwikkeling van zijn denken, waar Arlman met de nodige distantie en kritiek naar kijkt. Dat kan natuurlijk ook makkelijk, want het was geen sociale wetenschap waar Heldring aan deed, met zijn onweerlegbare uitkomsten, maar het construeren van een beeld op basis van eigen overtuiging en brokstukken informatie.

Al tijdens zijn actieve leven kreeg Heldring dan ook kritiek, of laten we zeggen: ontstond levendig debat. In grote lijnen was Heldring een atlanticus van de zuivere soort, de socialistische dreiging in het oosten maakte Amerikaanse bescherming van het vrije Europa onontbeerlijk, daarbinnen was plaats voor nuance, Zo vond Heldring het een goed idee om westerse jongeren mee te laten doen aan de vele jeugdfestivals die in de socialistische dictaturen werden georganiseerd, vanuit de gedachte dat het liberale kapitalisme dermate superieur is dat iedereen die ermee in aanraking komt erdoor wordt besmet, wat zal leiden tot ineenstorting van Oostblok.

De van de Muur was dan ook een gebeurtenis van formaat, ook voor Heldring, want ineens leefden we in een totaal andere wereld. Hij was al 72 en met pensioen, maar schreef nog steeds de ‘Dezer Dagen’. Iedere nieuw aantredende hoofdredacteur kreeg van hem het beleefde aanbod om ermee te stoppen, wat telkenmale werd geweigerd, tot hij jaren later zelf besloot te stoppen.

Wij leven nog steeds in de overgangsperiode die in 1989 begon en het is nog steeds lastig om de wereld te duiden, dus ga maar na hoe dat destijds was. Over hoe het bijvoorbeeld kwam dat wij wonnen was discussie, waarbij Heldring opperde dat Reagans Strategic Defense Initiative (SDI) daarbij een rol zou kunnen hebben gespeeld. Zeker wist hij dat natuurlijk niet en nog steeds is het beeld niet helemaal helder, maar we weten intussen wel dat de Amerikaanse defensie-inspanningen, met naast SDI bijvoorbeeld ook het onderzeebotenprogramma, wel degelijk bedoeld was om de het Rijk van het Kwaad niet militair, maar economisch op de knieën te dwingen, waarop Reagan Churchills woorden indachtig (‘In Victory: magnanimity’) Gorbatsjov de gelegenheid bood Rusland terug te laten keren in de rijen der beschaafde naties.

Aan de ene kant is het jammer dat Heldring niet alleen zijn pen opborg, maar ook het tijdelijke verruilde voor de eeuwigheid, want ik zou erg graag gelezen hebben wat hij, niet gehinderd door het gebrek aan hersencellen van de schuimbekkende schelders hier te lande van president Trump zou hebben gevonden, dan wel van de keuze die de Europese Unie maakt in de kwestie-Iran, door zich af te wenden van de VS en zich aan te sluiten bij het Rusland van Poetin en de grootste socialistische gevangenis die de wereld momenteel kent.

Verder aandacht voor dat andere onderwerp dat Heldring met grote regelmaat aansneed: de teloorgang van de Nederlandse taal.

Het is een fraai en stijlvol uitgegeven boek, het valt de laatste tijd toch al op dat aan het uiterlijk weer meer aandacht wordt besteed, maar dat laatste kan ook aan mij liggen. Arlman schrijft helder, zij het wat schools, wat ook wel weer goed bij de afstandelijke Heldring past, maar op een aantal momenten gebeurt er iets merkwaardigs en ik weet niet precies hoe dat komt. Na een aantal vlotte gedeelten die je gerust passages kunt noemen stokt de regie en struikelen we enige tijd door de taal, alsof de auteur dan wel de redacteur in slaap is gesukkeld achter het stuur en pas na enig ingrijpen de rechte weg weer vindt. Dan worden bijvoorbeeld volkomen onnodig zekere mededelingen tweemaal gedaan.

Soit. Dat soort dingen gebeurt. Maar echt merkwaardig is het voorval dat wordt beschreven op pagina 207. De kranten zijn net gefuseerd en dat zorgt vooral voor personele strubbelingen. De krant heeft naast Heldring nog twee hoofdredacteuren, waaronder Henk Hofland, met wie Heldring het niet kon vinden en die slecht lag bij de directie. Heldring doet directeur Pluygers per brief het voorstel om samen met zijn opponent ontslag te nemen, ‘maar dat idee werd ingehaald toen Hofland over zichzelf struikelde.’

Op dat punt legde ik het boek even terzijde en schelde ik om thee en een kaakje, want nu zou het smeuïg worden. Ik wreef me in de handen en fantaseerde wat over wat Hofland de das zou kunnen hebben omgedaan. Vrouwen, natuurlijk, maar welke en vooral hoe, en wie waren daar nog meer bij betrokken. Nadat mijn echtgenote kop en schotel op het mahoniehouten tafeltje met Bataks inlegwerk had gezet hervatte ik de lezing. En ik las, in nogal moeizaam Nederlands:

Hij was een van de hoofdpersonen in een Amsterdamse mediarel – in dezelfde week dat Heldring aan zijn directeur schreef – die directeur Pluygers het wapen in handen gaf om zich eindelijk van Henk Hofland te ontdoen. ‘[Pluygers] wreef zich in de handen: “Dit kan niet. Nú moet hij weg!” En zo geschiedde. Hofland verdween uit de hoofdredactie.

Ook de bijgevoegde noot biedt geen helderheid, die verwijst slechts naar de bron van het citaat, zodat ik achterbleef met de prangende vraag waarom. Waarom vertel je dat er iets aan de hand is, maar niet wat dat dan is? Maar goed, je kunt wel gaan zitten klagen, maar dit is de Universiteit van Amsterdam niet en met mijn miepen schiet u ook weinig op.

Wat was er dus aan de hand?

In een schrijven aan Max Pam komt Hofland er in 2008 op terug (Zonneveld is een journalist van De Telegraaf):

Deze affaire speelt zich af begin 1972. Ik was redelijk bevriend met iemand die de pr van het Hilton deed, Marianne Coldewey. Die kende veel meer journalisten; dat was haar vak. Op een avond gaf Oltmans een partijtje waarvoor hij ook de Sowjet-ambassadeur had uitgenodigd. Marianne en ik waren aan het praten in de Hilton bar. Ik zei: ga mee naar dat partijtje. Goed. Daar verschijnt Zonneveld. Mag die mee? Vooruit maar. Met ons drieën vertrekken we naar ergens Amsterdam Noord, bellen aan. O. doet open. Ha Henkie. Maar wie zijn die lui? Dit is Marianne en die man is een lifter, onderweg meegenomen.

O.: Hahaha.

We gaan naar binnen. Het is een suf partijtje. Maar intussen kiekt Zonneveld – wat ik niet zie – zich een ongeluk. Naar huis. Zonneveld heeft intussen zijn werk gedaan. De volgende ochtend staat op de voorpagina van de Telegraaf een grote foto van de Sovjet-ambassadeur op het partijtje bij Oltmans. Je moet weten dat de Telegraaf Oltmans haatte, vanwege Soekarno, Nieuw Guinea, enz. Alle kwesties waarin Oltmans gelijk had. En leden van de Sowjet ambassade mochten niet verder dan dertig kilometer van Den Haag.

Hoe heeft Zonneveld die foto’s kunnen maken? Ja, door Hofland meegenomen. Het schandaal heeft zijn momentum gekregen, valt niet meer te stoppen. Oltmans klaagt De Telegraaf aan. Er komt een rechtszaak met A.A. Abspoel als officier van justitie. Zonneveld is de verdachte, en ik ben een getuige. Zonneveld wordt voorwaardelijk veroordeeld. Ik treed op “dringend aanraden” van Pluygers af als hoofdredacteur.

(…)

Nu schrijf je: “Hofland kwam ‘als vriend’ op bezoek, maar smokkelde een fotograaf van De Telegraaf naar binnen, zodat de volgende ochtend alles op straat lag.” Je vergissing ligt in het zodat. Daaruit zou kunnen blijken dat Zonneveld en ik aan een samenzwering bezig waren.

Je denkt toch niet dat een hoofdredacteur van NRC Handelsblad ten behoeve van De Telegraaf Oltmans erbij zou willen lappen?

Ik stond al zwak binnen de krant. Pluygers voerde een geheime oorlog tegen me. Ik zal wel aankomen dat ik die op den duur zou verliezen. In januari 1970 ben ik in het Hollands Maandblad met Tegels lichten begonnen. Dat was al een daad van indirect verweer. Daarover heb ik je op 23 juni 2007 een uitvoerige mail gestuurd. Het schandaal met Oltmans was Pluygers meer dan welkom.

Graag gedaan.

Enno de Witt

Hugo Arlman – De eeuw van J.L. Heldring (1917-2013), een biografie. Van Oorschot, Amsterdam. 382 blz. € 34,99.