Buiten is het stil

Festivals, vinexwijken, woonboulevards. Je hoeft een Nederlander niet uit te leggen wat lawaai, drukte en lichtvervuiling zijn. Dat ligt anders met stilte, ruimte en duisternis, die in de afgelopen decennia steeds verder zijn teruggedrongen. Stilte was ooit vanzelfsprekend, en wat vanzelfsprekend is, krijgt geen woorden, schrijft Kester Freriks in de inleiding van zijn boek Stilte, ruimte, duisternis. In vroegere reisbeschrijvingen had niemand het over ‘stille wegen’, alle wegen waren stil. In onze tijd en onze streken is stilte allerminst vanzelfsprekend en hetzelfde geldt voor ruimte en duisternis. Voor Freriks was dat aanleiding te onderzoeken wat deze drie fenomenen ‘vroeger betekenden en wat de waarden ervan nu zijn’. Om er dus woorden aan te besteden.

Behalve over de natuur, vogels in het bijzonder, schrijft Freriks ook vaak over kunst en cultuur. Het is dan ook niet vreemd dat hij elk van de drie secties van zijn boek begint met een reeks afbeeldingen die het wezen van stilte, ruimte en duisternis beklemtonen. Want stilte valt wel degelijk te zien, zoals op het schilderij ‘Brieflezende vrouw in het blauw’ van Johannes Vermeer. Het enige dat je vermoedt te horen is het mogelijk lichte knisperen van het papier, misschien nog het prevelen van de vrouw. Verder zwijgt het hele schouwspel stil.

Het is een mooie en ook doeltreffende benadering om lastig te visualiseren verschijnselen te introduceren aan de hand van kunstwerken. Caspar David Friedrichs turende ‘Wanderer’ boven het ‘Nebelmeer’ past in die reeks of Pieter Saenredams ‘Interieur van de Sint-Odulphuskerk, Assendelft’, want stilte kan zich overal openbaren. Soms vergroot geluid zelfs de stilte. Het luiden van kerkklokken kan dat bijvoorbeeld. Een kwestie van aandacht vragen.

Freriks combineert in het eerste deel, over stilte, eigen gedachten en gewaarwordingen met aanhalingen van denkers en natuurvorsers, onder wie Descartes, Rousseau en Thoreau en kunstenaars als Mark Rothko (‘Te midden van het rumoer van de wereld zijn er velen die snakken naar een handvol stilte’) en Edvard Munch, wiens ‘De schreeuw’ zou verwijzen naar een luide uitroep als gevolg van de overdonderende natuur. Maar ook de Friese schilders Christiaan Kuitwaard en Willem van Althuis zijn gegrepen door de stilte en leegte, weet Freriks, het is ‘zuivere ingetogenheid’.

Opvallend in Freriks boek is de afwezigheid van zijn waarschijnlijke zielsverwant, de antropoloog en filosoof Ton Lemaire, die al weer vele jaren geleden naar het Franse platteland verhuisde, omdat in Nederland naar zijn idee vrijwel elke esthetische, spirituele en ecologische waarde van het landschap verloren is gegaan. Dat schrijvende ‘natuurwandelaars’ als Koos van Zomeren, Rik Zaal, Gerrit Jan Zwier en Freriks NRC-collega Joyce Roodnat nergens aangehaald worden, valt misschien nog wel te begrijpen, maar Lemaires altijd erudiete en serieuze verdediging van juist stilte, ruimte en duisternis, had hier toch wel op zijn plaats geweest. Is de benadering van Lemaire in boeken als ‘Met open zinnen’ en ‘Verre velden’ mogelijk te ‘zweverig’ in de ogen van Freriks, al die nadruk op het sublieme, of meent Freriks misschien dat het Nederlandse landschap helemaal niet zo verarmd is, wat Lemaire bij herhaling stelt? Toch haalt ook Lemaire, net als Freriks, graag mensen als Thoreau aan, de Amerikaanse natuurschrijver en wildernisfilosoof, die zich halverwege de vorige eeuw terugtrok in de bossen van Massachusetts om er te schrijven over de steeds meer van de natuur afdwalende mens.

Om ten volle te weten waar hij het over heeft, verbleef en verblijft Freriks natuurlijk geregeld in de natuur. Het resulteerde in maar liefst drie bijna-doodervaringen, dus gebrek aan inzet valt hem niet te verwijten. Eenmaal raakte hij met zijn auto te water, een tweede keer zakte hij tijdens het snel invallend duister weg in het veenmoeras in het Friese Ooststellingwerf en een derde keer gebeurde iets vergelijkbaars in de Rottige Meente, niet zo ver daar vandaan.

Het water is er zwart, de zompigheid is zuigend en gevaarlijk. Hier kun je de dood vinden, in de stilte van het verlaten veen. Hier ligt de logenstraffing van Nederland als land van ongevaarlijke natuur.

Tot de wonderlijkste onderdelen van het stiltedeel, behoort zijn ontdekking van een bijna vergeten Stiltemuseum met kunstwerken over dat thema. De vroegere conservator, Rob Vrakking, vertelt hem later dat de collectie, natuurlijk in alle stilte, is opgenomen in die van een heus museum voor opgeheven musea in het Duitse Hagen, alwaar Freriks moet vaststellen dat conservator Bettina Sarnes welbeschouwd geen idee heeft wat de collectie van het Stiltemuseum eigenlijk inhoudt. Zwijgend trekt Freriks met haar wat ritselend verpakkingsmateriaal weg om er de vergeten werken te bekijken. Dan wordt alles teruggeplaatst.

Ook de thema’s ruimte en duisternis krijgen elk honderd bladzijden toebedeeld en ook die worden voorafgegaan door afbeeldingen; kaarten, foto’s, schilderijen. Maar Freriks benadering voelt hier al snel wat technischer en theoretischer aan, ontbeert soms de terloopse poëzie, zoals in het stiltedeel, wat de schijn wekt dat vooral daar Freriks hart ligt. In deze secties is vaker sprake van de gevolgen van overheidsbeleid, rapporten, het oprukken van windturbines en bedrijventerreinen. Dat wis- en natuurkundige Simon Stevin de Waddeneilanden met een verbindingsdam wilde vasthaken aan de kust van Noord-Holland en Friesland wordt genoemd en ook de lang veronachtzaamde strijd tegen lichtvervuiling.

Het is nacht. De afgelopen honderd jaar is er echter geen nacht meer. Elektriciteit heeft ons helverlichte nachten gebracht, waarin we de werkzaamheden van overdag voortzetten.

Frappant zijn de opmerkingen over het aardse teveel aan licht, dat zelfs Russische kosmonauten zou hebben gehinderd. Zes schijnwerpers die de hoogste parochiekerk van Engeland, de St. Botolphe’s Church in Lincolnshire, met een toren van 83 meter, aanlichten zouden de ruimtereizigers deels het zicht hebben ontnomen. Ruimtestations zijn niet duizenden kilometers van de aarde verwijderd, zoals vaak wordt gedacht, maar slechts zo’n driehonderd kilometer, dan kan zoiets gebeuren.

Naarmate het boek zijn einde nadert, hervindt Freriks zijn meer lyrische toon. Dan gaat het over gesprekken in de schemering, seks in het schaduwrijk, de rol van de maan, de sterren en de oneindigheid van het heelal. Daar ook bekent Freriks openlijk zijn voorliefde voor het noorden, wat door het boek heen al onmiskenbaar uit zijn keuze van gesprekspartners en kunstenaars was gebleken:

Het is een donkere nacht in oktober. Voor wie stilte, ruimte en duisternis als richting kiest, is geen andere tocht in ons land zo beloftevol als die naar het noorden. Geleidelijk wint het landschap aan leegte. De cirkel van de horizon wordt wijder en wijder, in de verte verschijnen kerktorens op de einder. De stilte neemt toe.

Dat we in de stedelijke omgeving geen besef meer lijken te hebben van de horizon en de wereld daarachter, zoals Freriks het noemt, wil nog niet zeggen dat Nederland in onze tijd een totaal door mensenhanden geconstrueerde plek is. Freriks boek bewijst dat het ook een kwestie is van perceptie. Wie zich als de schemering invalt niet naar huis begeeft, maar juist de natuur in, kan dat snel te weten komen.

André Keikes

Kester Freriks – Stilte, ruimte, duisternis. Verkenningen in de natuur. Athenaeum, Amsterdam, 304 blz. € 24,99.