De writer´s block is een gemeenplaats in het discours over literatuur en schrijverschap. Kan je mee aankomen. Maar al die mensen die daarover schrijven, hebben die daar nooit last van? Ik ken zo iemand niet, het lijkt wel of die mensen altijd maar door blijven schrijven. De jongens en meisjes van Neerlandistiek, De Parelduiker, Hebban (wat is dat in hemelsnaam voor woord?) of de dbnl en zo verder, altijd zijn ze maar even enthousiast en alles is even mooi en belangrijk. Ergens is er altijd wel iemand om te schrijven over het laatste writer’s block of ander ‘literair’ nieuws dat feitelijk niets te doen heeft met waar het om gaat, de tekst. Tzum, waar u nu naar zit te turen op uw schermpje, is daar natuurlijk het beste voorbeeld van. Maar een voorbeeld van iemand die schrijft over literatuur en kampt met een writer’s block? Ik ken ze niet. Oh ja, wel: ik zelve.

Tot drie columns ben ik gekomen voor Tzum en ik zit nu vast, heb geen idee meer waar ik over moet schrijven. Elke maand ben ik na deze drie nog wel begonnen aan een stukje maar verder dan de eerste paragraaf kwam ik nimmer, want waarom zou ik? Kan gewoon het enthousiasme niet opbrengen. Dat ik bepaald geen bewonderaar ben, zacht gezegd, van de Nederlandse literatuur helpt ook niet. Zo wou ik naar aanleiding van Eva Rovers’ boekje Practivisme schrijven over rebellie en de Nederlandse literatuur maar daar ben je in drie zinnen mee klaar want stamppot en opstand gaan nu eenmaal niet samen. En Joost de Vries schreef onlangs in De Groene iets over de eindeloze verveling die skateparken uitstralen, wat mij zette tot een beschouwing over aspecten van het leven die de literatuur níet in staat is te beschrijven: seks, drugs, rock-‘n-roll of skaten.

Ik denk namelijk dat het al zo korte leven zich dáár afspeelt en niet in matige romannetjes en bij ‘literaire’ bijeenkomsten.(Niet in de drugs overigens wat mij betreft, drink niet eens, dat decadentistische gedoe op rond1900 is een uit de hand gelopen slechte grap.) Als man, 40+, wit, ‘hoogopgeleid’ (doch zonder ‘carrière’) ben ik, geheel volgens de literair-sociologische statistieken, zo goed als uitgekeken op fictie. En in die ‘literaire wereld’ ben ik al helemaal niet thuis. Contacten die ik met literaire uitgevers had bijvoorbeeld waren en zijn bijna altijd frustrerend: ze doen nooit wat je wil en alles duurt járen. Dude… Schiet. Niet. Op. Geen geduld voor. Áls ik er al naar omkijk, wel wat leukers te doen, erger ik me kapot aan alles waar Tzum zich mee bezig houdt. Beetje abstract dus om voor ze te schrijven, bepaald niet de juiste man op de juiste plaats.

Niet dat het u ene hol kan schelen, want u kent mij niet, maar mijn levensmotto heb ik geleend van Walter Pater: ‘To burn always with this hard, gem-like flame, to maintain this ecstasy, is success in life.’ Het proto-Proustiaanse vervolg van de tekst uit The Renaissance. Studies in Art and Poetry (1873) kent u echter vast uit het hoofd: ‘In a sense it might even be said that our failure is to form habits: for, after all, habit is relative to a stereotyped world, and meantime it is only the roughness of the eye that makes two persons, things, situations, seem alike. While all melts under our feet, we may well grasp at any exquisite passion, or any contribution to knowledge that seems by a lifted horizon to set the spirit free for a moment, or any stirring of the sense, strange dyes, strange colours, and curious odours, or work of the artist’s hands, or the face of one’s friend. Not to discriminate every moment some passionate attitude in those about us, and in the very brilliancy of their gifts some tragic dividing on their ways, is, on this short day of frost and sun, to sleep before evening.’

Het leven is dus nú, híer en zeker niet in een romannetje. Literatuur is overschat en je leert meer van het leven en krijgt meer empathie als je uithangt met de homies, je nek breekt in de vert (nu ja, ben ouwe streetskater maar ik wordt altijd ontroerd van klassiek vert skaten, meer dan van welke literaire tekst ooit), goin’ to da punkrockshow, in ijskoud natuurwater zwemt, met je vingers in de tuinaarde wroet of uithangt met your best fuckin´ friend.

En don’t get me wrong, ik lees, ondanks dat het slecht voor je ogen is en je er uren voor moet stil zitten, nog steeds best veel romannetjes maar het lukt me gewoon niet er over te schrijven. Wie interesseert dat? Volgens mij niemand, ik ken die mensen althans niet en virtuele feedback mocht ik ook zelden tot nooit ontvangen, zelfs niet als ik op puberale wijze de hele Nederlandse negentiende-eeuwse literatuur naar de prullenbak verwijs.

Als antiquaar (nu in ruste) heb ik in twintig jaar de antiquarische markt voor Nederlandse literatuur totaal in zien storten, wat me exemplarisch lijkt voor wat nu gaande is: vrijwel geen studenten Nederlands meer en vrijwel geen interesse of kennis van Nederlandse literatuurgeschiedenis. Couperus? Wie de fuck is Couperus? Niemand heeft gewoon nog enig idee, op drie grijsbejaarde lezers van een kwijnende Parelduiker na. Betalen die je eigenlijk nog als je voor ze schrijft? Want dat is ook een punt, vroeger hield ik nog wel eens, letterlijk, een paar tientjes over aan mijn literair-historische schrijverij maar dat hoef je nu niet eens meer te vragen. Het kóst me alleen maar geld!

Gelukkig schrijf ik ook wel eens wat over de grenzen, voor John Coulthart of The Oscholars en ook daar hebben ze geen geld maar het eerste wat ze je mailen is dat het ze spijt dat ze je niet kunnen betalen. Klein maar belangrijk nuanceverschil. Ik wil en hoef niet rijk en beroemd te worden, do not give a fuck, en als specialist van symbolisme, fin de siècle en decadentisme ben je in Barbarenland natuurlijk aan het verkeerde adres, begrijp ik ook wel, veel te moeilijk, maar helemaal voor Jan Fuck schrijven wil ik ook niet. En doe ik dan ook niet meer.

Don’t get me wrong: ik heb het hier nadrukkelijk over de literatuur(geschiedenis), níet over beeldende kunst en kunstgeschiedenis. Want de mensen in de museum- en kunstwereld zijn een stuk fijner dan die alcoholische navelstaarders uit de (Amsterdamse) ‘literaire’ wereld. Althans, die indruk maken ze op mij, hoor. Over beeldende kunst, misschien met een vleugje literatuur waar nodig, blijf ik fijn schrijven op rond1900 en elders. Schrijven is, hoe frustrerend ook vaak, samen met beeldende kunst en bovengenoemde zaken, immers het mooiste wat er is. Of althans, ik kan het niet goed laten, hoe vaak ik dat ook concreet geprobeerd heb.

Kortom, Coen, my homie, gappie van me, ik ga even op black sabbatical  tot ik ooit weer ‘literaire’ inspiratie heb voor Tzum.

Sander Bink

(Afbeelding: Wikimedia)